GEOPENBAARD TE MEAKAH 25 verzen
Algemene opmerkingen:
Dit hoofdstuk ontleent zijn titel aan de in het eerste vers gemaakte vermelding betreffende het vaneenscheuren van de wolk. Gelijk het vaneenscheuren van de wolk leven aan de dode aarde geeft, zo geeft de openbaring Allah’s ook leven aan de dode harten.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1 Wanneer de hemel vaneen splijt.
2 En zijn Heer gehoorzaamt zoals het hem betaamt. 1392
3 En wanneer de aarde wordt uitgespreid.
4 En alles zal uitwerpen wat in haar is, en leeg wordt.
5 En gehoorzaamt aan haar Heer, zoals het haar betaamt.
6 (Zal worden gezegd) “O mens, gij moet ijverig naar uw Heer streven, dan zult gij Hem ontmoeten.”
7 Wat hem betreft, wie het boek in zijn rechter hand wordt gegeven,
8 Hij zal waarlijk een gemakkelijke rekening krijgen,
9 En zal tot de zijnen in vreugde terugkeren.
10 Maar hij, wie het boek achter zijn rug wordt gegeven,
11 Hij zal vernietiging wensen
12 En een laaiend Vuur ingaan.
13 Voorzeker, hij was bij de zijnen gelukkig,
14 En dacht inderdaad dat hij nooit zou terugkeren.
15 Ja! Voorzeker, zijn Heer kent hem goed.
16 Ja, Ik roep de avondschemering tot getuige.
17 En de nacht en wat deze omsluiert,
18 En de maan als zij vol wordt, 1393
19 Dat gij zeker van de ene toestand naar de andere overgaat. 1394
20 Maar, wat scheelt hen, dat zij niet geloven?
21 En wanneer hun de Qoer-An wordt voorgelezen, buigen zij zich niet neder? (Sadjdah)
22 Integendeel, de ongelovigen loochenen (deze).
23 Doch Allah weet het beste wat zij denken.
24 Kondig hun hiervoor dus een pijnlijke straf aan.
25 Maar voor de gelovigen die goede werken doen, is een oneindige beloning.
——————————————————————————————————————————————————————————
1392 De eerste vijf verzen van dit hoofdstuk spreken van een gewoon natuurverschijnsel, nl. het vallen van de regen en de groei der planten, in toespeling op de verandering, die door de Goddelijke openbaring zou worden tot stand gebracht. Met de hemel luistert naar zijn Heer en de aarde luistert naar haar Heer in vs. 5, wordt hun gehoorzaamheid aan Zijn geboden bedoeld. Bij beide zinsneden wordt gevoegd, dat zij geschikt of bekwaam worden gemaakt om naar de Goddelijke geboden te luisteren en om die te gehoorzamen, d.w.z. ze zijn van naturen algeheel aan de Goddelijke geboden onderworpen.
1393 Vss. 16-18 vestigen de aandacht op een ander natuurverschijnsel, waarmee het verdwijnen van de macht der Arabieren wordt aangeduid. De sjafaq of het avondrood, beduidt hier de verdwijnende zon der macht van de Arabieren, terwijl de nacht des tegenspoed, welke hen nu overviel, alle overgebleven sporen van licht voor zich uit verdreef. Maar zij zouden niet voor eeuwig in de duisternis gehuld blijven, want de maan de Heilige Profeet (s.a.w.) was reeds opgekomen en zou weldra vol zijn, wanneer het Arabische volk optrok om de wereld te veroveren.
1394 Op deze verschillende toestanden wordt in vss. 16-18 gewezen, en nog duidelijker in de eerste drie verzen van het hierop volgende hoofdstuk.