Hoofdstuk 80 Abasa: Hij Fronste

GEOPENBAARD TE MAKKAH 42 verzen

Algemene opmerkingen:

Aanvangende met een treffend voorval betreffende hoe een blinde de Heilige Profeet (s.a.w.) in de rede viel, toen deze een gesprek voerde met sommige van de hoofden der Qoereisjieten en hoe hij door deze stoornis zijn voorhoofd fronste – vandaar de titel van dit hoofdstuk, – verklaart dit hoofdstuk inderdaad, dat die arme en nederige volgelingen, die de waarheid hadden aangenomen, tot grootheid zouden worden verheven en dat de Heilige Profeet (s.a.w.) zich dus niet bezorgd moest maken, indien hoogstaande personen niet naar zijn boodschap luisterden, want terwijl deze nederige Moeslims tot hoge rangen verheven zouden worden, zouden de hoogstaande personen die de boodschap verwierpen, worden verlaagd. Dit hoofdstuk spreekt dus van de grootheid, waartoe de Heilige Qoer-An zijn volgers zou verheffen en van zijn veroveringen in de verre toekomst.

Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1 Hij (de profeet) fronste (zijn voorhoofd) en wendde zich af.

2 Omdat er een blinde man tot hem kwam. 1380

3 (Mens) wat weet gij? Misschien wilde hij zich laten louteren.

4 Of hij kon om raad komen, en die raad zou hem van nut kunnen zijn.

5 Maar aan hem, die onverschillig is

6 Schenkt gij uw aandacht,

7 Hoewel gij er niet voor aansprakelijk zijt als hij zich niet loutert.

8 Maar hij die zich tot u haast,

9 En Allah vreest,

10 Voor hem zijt onverschillig.

11 Neen! Voorwaar, het is een vermaning.

12 Dus, wie het wil, laat hem er lering uit trekken.

13 (Dit is) in verheven geschriften,

14 Hoogstaand en rein,

15 In de handen van schrijvers,

16 Edel, deugdzaam, 1381

17 Wee de mens! Hoe ondankbaar is hij!

18 Waaruit heeft Hij hem geschapen?

19 Uit een kleine levenskiem schept Hij hem en stelt zijn verhoudingen vast.

20 Dan heeft Hij de weg voor hem,

21 Dan doet Hij hem sterven en geeft hem aan het graf over,

22 Dan, wanneer Hij wil, zal Hij hem weer opwekken.

23 Neen, hij heeft hetgeen Hij hem gebood, niet volbracht.

24 Laat nu de mens naar zijn voedsel zien;

25 Hoe Wij water doen neerstromen,

26 Dan de aarde splijten

27 En graan daaruit doen groeien.

28 Ook druiven en groenten,

29 En de olijfboom en de dadelpalm.

30 En tuinen, dicht beplant.

31 En vruchten en weiden,

32 Voorziening voor u en uw vee!

——————————————————————————————————————————————————————————

1380 De blinde man was Ibn-i-Oemm-i-Maktoem (Abdulla (r.a.), de zoon van Sjoeraih), die tot de Heilige Profeet (s.a.w.) kwam, toen deze de leerstukken van de Islam aan een bijeenkomst, bestaande uit de leiders van de Qoereisjieten, uiteenzette, hopende dat dit gesprek met hoogstaande mensen een einde zou maken aan de moeilijkheden, waarin de Islam verkeerde. De blinde man viel de Heilige Profeet (s.a.w.) in de rede; hij vroeg om onderricht te worden in wat Allah had geopenbaard. De Heilige Profeet (s.a.w.) nam hem deze ongelegen onderbreking kwalijk – hij fronste en keerde de rug, – waarop hij deze openbaring ontving.

1381 De zes verzen, van het 11de tot en met het 16de, zijn inderdaad een troost voor de Heilige Profeet (s.a.w.), want de eerste tien verzen bevatten de wenk, dat de leiders zich niet aan zijn waarschuwing zouden storen of zijn boodschap zouden aannemen, en dat hij zich daarom tot de armen moest wenden, die door de Heilige Qoer-An tot grootheid zouden worden verheven.

33 Maar als de oorverdovende roep komt,

34 De Dag waarop een man van zijn broeder vlucht,

35 En van zijn moeder en zijn vader,

36 En van zijn vrouw en zijn kinderen,

37 Op die Dag zal een ieder een aangelegenheid hebben die hem bezig zal houden.

38 Op die Dag zullen sommige gezichten stralend zijn,

39 Lachend, vrolijk!

40 En op ander gezichten zal op die Dag stof liggen.

41 Duisternis zal hen bedekken.

42 Dat zijn de ongelovigen, de slechten.