GEOPENBAARD TE MAKKAH 2 paragrafen en 28 verzen
Algemene opmerkingen:
Het gehele hoofdstuk is gewijd aan de behandeling van de prediking van Noeh (a.s.), naar wie het genoemd is. Het wijst den weg, die tot ‘s mensen grootheid leidt en op zijn bede om de vernietiging van de overtreders, opdat het kwaad niet op aarde zal gedijen. Deze twee onderwerpen worden respectievelijk in de eerste en tweede paragraaf behandeld.
Paragraaf 1 Noeh (a.s.) predikt.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1 Wij zonden Noeh (a.s.) tot zijn volk, “Waarschuw uw volk voordat een smartelijke straf over hen komt.”
2 Noach zeide: “O mijn volk! Waarlijk ik ben een duidelijke waarschuwer voor u.
3 Aanbidt daarom Allah, vreest Hem en gehoorzaamt mij.
4 Hij zal u uw zonden vergeven en u uitstel verlenen tot een bepaalde termijn; voorwaar, de termijn van Allah kan, wanneer hij komt, niet worden uitgesteld, als gij dit slechts wist!”
5 Hij zeide: “Mijn Heer, ik heb mijn volk dag en nacht geroepen,
6 Maar mijn roepen heeft slecht hun afkeer vermeerderd.
7 En telkens wanneer ik hen riep, opdat Gij hen zoudt vergeven stopten zij hun vingers in de oren, bedekten zich met hun kleren, volhardden (in hun ongeloof) en gedroegen zich laatdunkend.
8 Toen riep ik hen luide,
9 En verkondigde hun in het openbaar; ook sprak ik tot hen in het verborgene,
10 En ik zeide: “Zoekt vergiffenis van uw Heer, want Hij is de Vergevensgezinde.
11 Hij zal regen voor u nederzenden in overvloed.
12 En Hij zal uw rijkdommen en kinderen vermeerderen, en Hij zal u tuinen en rivieren schenken.
13 Wat scheelt u, dat gij geen Wijsheid van Allah verwacht? 1337
14 En Hij heeft u door verschillende stadia heen geschapen. 1338
15 “Hebt gij niet gezien, hoe Allah de zeven opeenvolgende hemelen schiep?
16 En hoe Hij de maan daarin als licht heeft geplaatst en de zon als een stralende lamp!
17 En Allah heeft u voortgebracht vanuit de aarde.
18 Vervolgens zal Hij u daarheen doen terugkeren, en u daaruit opnieuw doen verrijzen.
19 En Allah heeft de aarde voor u uitgespreid
20 Zodat gij de brede wegen er van doorkruist.”
——————————————————————————————————————————————————————————
1337 Deze woorden kunnen òf als een voortzetting van Noeh (a.s.) Prediking worden opgevat, òf als zijnde door de Heiligen Profeet (s.a.w.) uitgesproken. Al vatten wij ze in den eersten zin op, dan toch wordt de bewoners van Makkah in de geschiedenis van Noeh (a.s.) verteld, dat zij tot een groot volk zullen worden gemaakt, indien zij de Heilige Profeet (s.a.w.) volgen.
1338 Deze woorden kunnen opgevat worden in den zin, dat ze op de evolutieleer doelen. De commentatoren zijn algemeen van mening, dat zij op de verscheidene toestanden slaan, die de foetus achtereenvolgens doorloopt. Zij kunnen echter ook betekenen, dat de mens, na verscheidene toestanden te hebben doorlopen, tot den tegenwoordige toestand van lichamelijke volmaaktheid is gebracht.
Paragraaf. 2 Noeh (a.s.) Bede om de vernietiging der Overtreders.
21 Noeh (a.s.) zeide: “Mijn Heer, zij gehoorzamen mij niet, en volgen iemand wiens bezit en kinderen slechts tot zijn ondergang hebben bijgedragen.
22 En zij hebben een vreselijk plan gesmeed.
23 En zeggen tegen elkander: “Verlaat uw goden nooit. Verlaat noch Woedd, noch Sowa, noch Jaghos en Ja’oeq en Nasr. 1338 A
24 En zij hebben velen doen dwalen, en Gij doet de onrechtvaardigen slechts in dwaling toenemen.”
25 Daarom werden zij vanwege hun zonden verdronken en in het Vuur gedreven. Zij konden daar voor zich geen helpers vinden tegen Allah.
26 En Noeh (a.s.) had gezegd: “Mijn Heer, laat in het land huis der ongelovigen achterblijven;
27 Want als Gij hen achterlaat zullen zij Uw dienaren op een dwaalspoor leiden en zij zullen niets dan een onzedelijk en ondenkbaar nageslacht voortbrengen.
28 Mijn Heer, vergeef mij en mijn ouders, en hem die gelovend mijn huis binnentreedt, ook de gelovige mannen en vrouwen: en doe de onrechtvaardigen slechts in verderf toenemen.”
—————————————————————————————————————————————————————————— 1338A Er is hier geen anachronisme, daar er grond bestaat om te geloven, dat de Arabieren de meeste van hun afgoden van vreemde landen kregen. Zo was Hoebal, de voornaamste Arabische afgod in de Ka’ba, van Belka is Syrië afkomstig, terwijl Oesaf en Naila, naar men zegt, ook van Syrië zijn aangebracht.