GEOPENBAARD TE MADINAH 2 paragrafen en 11 verzen
Algemene opmerkingen:
Het gehele hoofdstuk handelt, zoals zijn titel aantoont, over de Huichelaars en veroordeelt de huichelarij. De eerste paragraaf spreekt van de huichelaars hun valse beloften en hun verlangen om de Islam vernederd en vertrapt te zien, terwijl de tweede paragraaf met een aanmaning aan de Moeslims besluit om oprecht en niet verleid te zijn door de liefde voor rijkdom en kinderen. De huichelarij van de verdedigers van een zaak is ten hoogste schadelijk voor haar vooruitgang; vandaar het verband met het vorige hoofdstuk. De openbaring van dit hoofdstuk kan geplaatst worden in een tijd, toen de huichelaars van de gelovigen waren gescheiden, hetgeen eerst bij de slag bij Oehoed plaats had; en dus werd het waarschijnlijk na het derde jaar van Hidjra geopenbaard.
Paragraaf 1 De Huichelaars.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1 Wanneer de huichelaars tot u komen, zeggen zij: “Wij getuigen dat gij inderdaad de boodschapper van Allah zijt.” Allah weet dat gij zijn boodschapper zijt, en Allah getuigt dat de huichelaars inderdaad leugenaars zijn.
2 Zij hebben hun eden tot een schild gemaakt; zo leiden zij mensen van Allah’s weg af. Hetgeen zij doen is zeker slecht.
3 Dat is omdat zij het geloof omhelsden en daarna verwierpen. Derhalve is een zegel op hun hart gedrukt en zij begrijpen niet (meer).
4 En wanneer gij hen ziet, behaagt hun uiterlijk u en indien zij spreken luistert gij naar hen. Zij lijken op aangeklede stukken hout. Zij denken dat ieder gerucht tegen hen is. Zij zijn (uw) vijanden, neemt u daarom voor hen in acht. Allah’s vloek zij over hen! Hoe ver zijn zij afgewend (van de Waarheid)!
5 En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Komt, de boodschapper van Allah zal voor u om vergiffenis vragen,” dan wenden zij hun hoofd af en gij ziet hen zich hoogmoedig terugtrekken.
6 Het is hetzelfde of gij wel of niet voor hen om vergiffenis vraagt, Allah zal hen stellig niet vergeven. Voorzeker, Allah leidt het opstandige volk niet.
7 Zij zijn het die zeggen, “Besteedt niets voor degenen die met de boodschapper van Allah de schatten der hemelen en der aarde behoren; doch de huichelaars begrijpen dit niet.
8 Zij zeggen: “Als wij naar Madinah terugkeren zal de aanzienlijkste er zeker de minste uitdrijven;” maar eer behoort aan Allah, Zijn boodschapper en de gelovigen; de huichelaars echter weten het niet.
Paragraaf 2 De Gelovigen aangemaand.
9 O, gij die gelooft, laat uw rijkdommen en uw kinderen u niet afleiden van de gedachtenis aan Allah. En wie dat doet behoort tot de verliezers.
10 En besteedt uit datgene waarvan Wij u voorzien hebben voordat de dood één uwer overvalt en deze zegt: “Mijn Heer! Waarom hebt Gij mij niet voor een wijle uitstel verleend, opdat ik aalmoezen zou kunnen geven en tot de rechtvaardigen behoren?”
11 En Allah geeft niemand uitstel wanneer zijn tijd is gekomen; en Allah is volkomen op de hoogte van hetgeen gij doet.