Hoofdstuk 56 Al-Waaqi’ah: De Grote Gebeurtenis

GEOPENBAARD TE MAKKAH 3 Paragrafen en 96 verzen

Algemene opmerkingen :

De titel van dit hoofdstuk is ontleend aan zijn eerste vers. De daarin vermelde Grote Gebeurtenis is de tijd van het toemeten van beloning en straf, respectievelijk aan de gelovigen en de tegenstanders, waarover het vorige hoofdstuk handelt. Dit hoofdstuk spreekt van de drie klassen van mensen: de eersten onder de gelovigen worden als een afzonderlijke klasse aangeduid, terwijl de andere twee klassen de gelovigen en hun tegenstanders zijn. De eerste paragraaf spreekt, na verklaard te hebben, dat de mensen in drie klassen zullen worden verdeeld, van de twee klassen der gelovigen; de tweede gewaagt van de schuldige tegenstanders, terwijl de derde verklaart, dat het oordeel onvermijdelijk is en dat de drie klassen zullen krijgen wat zij verdienen. Het is een Makkaanse openbaring en behoort tot het Vroeg – Makkaanse tijdperk.

Paragraaf 1 Drie klassen van Mensen.

Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1 Als de Gebeurtenis plaats vindt, 1262

2 Zal er niets dit plaatsvinden kunnen tegenhouden –

3 Enigen zal het vernederen, anderen zal het verheffen,

4 Wanneer de aarde hevig zal worden geschokt,

5 En de bergen verbrijzeld,

6 Zullen deze als stof worden verstrooid,

7 En gij zult in drie soorten worden verdeeld.

8 De mensen aan de rechter kant – hoe (gelukkig) zijn de mensen aan de rechter kant!

9 En de mensen aan de linker kant – hoe (ongelukkig) zijn de mensen aan de linker kant!

10 De voorbijstrevende (in het geloof) zullen de eersten zijn,

11 Dezen zijn de gunstelingen die Allah dicht zullen naderen. 1263

12 In tuinen van verrukking.

13 Het zijn een groot aantal van de eersten. 1264

14 En weinigen uit later tijd.

15 Op sofa’s doorvlochten met goud en edelgesteenten.

16 Daarop neder liggende, naar elkander toegewend!

17 Daar zullen jonge mannen onder hen rondgaan die niet zullen verouderen

18 Met bekers, kannen en kopjes gevuld uit een zilveren bron –

19 Zij zullen daarvan geen hoofdpijn krijgen noch zullen zij dronken worden –

20 En met fruit dat zij het liefst hebben –

21 En met vlees van vogelen dat zij begeren.

22 En er zullen schonen zijn met grote, mooie ogen,

23 Als verscholen parelen.

24 Als beloning voor hetgeen zij plachten te doen.

25 Zij zullen daar geen ijdele gesprekken of zondige taal horen,

26 Doch het woord “vrede, vrede”.

27 En zij die rechts zullen staan – hoe (gelukkig) zijn deze die rechts staan!

28 Zij zullen zich bevinden tussen doornloze lotusbomen

29 En trossen bananen,

30 En dekkende schaduwen,

31 En stromende wateren,

32 En overvloedig fruit,

33 Noch afgesneden, noch verboden,

——————————————————————————————————————————————————————————

1262 De Heilige Qoer-An spreekt van het uur of de gebeurtenis niet alleen in de zin van de opstanding, maar heel dikwijls ook in die van de ondergang van zijn tegenstanders. De ondergang der tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w.) in dit leven was inderdaad een voorsmaak van wat zij in het leven na de dood zouden ondergaan.

1263 Tot deze klasse behoren de profeten en degenen die in hun voetstappen treden, door hun leven geheel en al aan de zaak der waarheid te mijden.

1264 Dit waren de vrienden van de Heilige Profeet, (s.a.w.) die een ongeëvenaarde toewijding aan de zaak der waarheid aan de dag legden.

34 En verheven rustplaatsen. 1265

35 Voorwaar, Wij hebben dezen tot een wonderlijke schepping gemaakt,

36 Wij maakten haar maagden,

37 Beminnelijk, van gelijke leeftijd.

38 Tot degenen aan de rechter kant

——————————————————————————————————————————————————————————

1265 Opmerkenswaard is het, dat de aan de rechtschapene de gezellen des geluk geschonken zegeningen, eerst schaduwen, water, vruchten en rustplaatsen worden genoemd, en dan, als het ware om allen twijfel omtrent wat deze zegeningen van het volgende leven zijn weg te nemen, wordt er in vs. 35 gezegd: Wij hebben haar tot een (nieuwe) groei doen groeien. Deze woorden stellen afdoend of water of vruchten – zij alle de vruchten van de daden zijn, die Allah tot een (nieuwe) groei heeft doen groeien. De woorden, welke op deze verklaring volgen, zijn ongetwijfeld in de eerste plaats op vrouwen van toepassing, maar, gelijk reeds is aangetoond, komt het alleen, doordat de vrouwelijkheid een zinnebeeld van reinheid en schoonheid is. Tirmadzi echter verhaalt, dat de Heilige Profeet (s.a.w.) dit vers aanhaalde, toen hij tot een oude vrouw zei, dat in het Paradijs niemand oud zal zijn; dit toont aan, dat deze verzen van het nieuwe leven spreken, dat aan de rechtschapen vrouwen geschonken zal worden.

Paragraaf 2 De Schuldigen.

39 (Behoort) een groot aantal van de eersten (gelovigen).

40 En een groot aantal uit latere tijden. 1265A

41 De mensen aan de linker kant – hoe (ongelukkig) zijn degenen die aan de linker kant staan!

42 Te midden van verschroeide winden en kokend water.

43 En in de schaduw van zwarte rook,

44 Noch koel, noch verfrissend.

45 Voordien waren zij inderdaad in weelde (op aarde),

46 En volhardden in grote zonde. 1266

47 En zij plachten te zeggen: “Als wij dood zijn en stof en beenderen zijn geworden, zullen wij inderdaad herrijzen?

48 En ook onze voorvaderen?”

49 Zeg: “Ja, de vroegere en de latere

50 Zullen tezamen worden verzameld op de vastgestelde tijd van een bepaalde Dag.”

51 Dan, o gij, die waart verdwaald en hebt verloochend,

52 Gij zult zeker van de boom van Zaqqoem eten,

53 En zult er uw buik mee vullen,

54 En daarna kokend water drinken,

55 (Drinkende,) zoals dorstige kamelen drinken,

56 Dat zal hun onthaal zijn op de Dag des Gericht.

57 Wij schiepen u, maar waarom wilde gij de Waarheid niet erkennen?

58 Zeg mij wat gij verwekt,

59 Schept gij het of zijn Wij de Schepper er van?

60 Wij hebben de dood onder u verordend en Wij kunnen niet worden tegengehouden

61 Om anderen als gij in uw plaats te stellen en u in een toestand te brengen die gij niet kent. 1267

——————————————————————————————————————————————————————————

1265A Vss. 39 en 40 slaan op wat er aan het eind van de vorige paragraaf is gezegd. Merk op, dat deze verzen niet in strijd zijn met vss. 13 en 14, zoals sommige Christencritici denken, want de laatste spreken slechts van degenen, die de Heilige Profeet (s.a.w.) het eerst aannamen. 37)

1266 D.i. de schending van de Goddelijke geboden.

1267 Hier hebben wij een andere duidelijke verklaring, dat er in de nieuwe schepping, in de opstanding, een nieuwe groei zal zijn – wat gij niet weet. Het is een hogere vorm van leven. Gelijk de mens geleidelijk uit stof ontstaat, alzo ontstaat de hogere mens ook uit zijn daden.

62 En zeker kent gij de eerste schepping. Waarom trekt gij er dan geen lering uit?

63 Hebt gij gezien wat gij zaait?

64 Doen Wij het groeien of doet gij dat?

65 Als Wij het willen, kunnen Wij dat alles stof maken, dan blijft gij jammeren.

66 (Zeggende): “Wij zijn beladen met borgstelling,

67 Meer nog, wij zijn van alles beroofd.”

68 Ziet, het water dat gij drinkt,

69 Zijt gij het die het uit de wolken nederzendt, of zijn Wij de Zender?

70 Indien Wij het willen, kunnen Wij het bitter maken. Waarom zijt gij dan niet dankbaar?

71 En zeg mij; het vuur dat gij aansteekt,

72 Zijt gij het die de boom er voor doet groeien of zijn Wij het?

73 Wij hebben het tot een aanmaning en een weldaad gemaakt voor de reizigers in de wildernissen.

74 Daarom verheerlijk de naam van uw Heer, de Verhevene.

Paragraaf 3 Het oordeel is onvermijdelijk.

75 En Ik roep het verschieten der sterren tot getuige – 1268

76 En inderdaad is dat een grote eed, indien gij het beseft -;

77 Voorzeker, dit is (de) verheven Qoer-An,

78 Een beschermd Boek,

79 Dat niemand zal aanraken behalve zij die zich louteren. 1269

80 Een Openbaring van de Heer der Werelden.

81 Veracht gij dan deze aankondiging?

82 En verzekert gij door de ontkenning ervan uw levensonderhoud?

83 Waarom dan, wanneer de ziel van (de stervende) zijn keel bereikt

84 En gij te dien tijde toekijkt.

85 Zijn Wij dichter bij hem dan gij, maar gij ziet dit niet,

86 Waarom dan, als gij niet onderdanig zijt,

87 Brengt gij haar niet terug indien gij waarachtig zijt? 1270

——————————————————————————————————————————————————————————

1268 De betekenis, die ik gebruikt heb, komt met het verband overeen. Nadjm betekent zowel een ster als een gedeelte van de Qoer-An, maar vs. 77 maakt het duidelijk, dat het op deze plaats de openbaring van de Heilige Qoer-An is, want het daarin voorkomende persoonlijk voornaamwoord het slaat daarop. Daar een eed zich in zulke gevallen ten doel stelt, de aandacht op zekere feiten te vestigen, heb ik het woord oeqsim-moe daarom vertaald in de zin van: ik roep tot getuige: Het gebruik van laa dient in zulke gevallen, of om een verklaring te weerleggen, die met de eed in strijd is, of om de nadruk op de eed te leggen.

1269 Vss. 77, 78 en 79 bevatten drie verklaringen betreffende de Heilige Qoer-An: (1) Dat hij een geëerde lezing zal zijn; m.a.w. zijn lezers zullen geëerde en grote mensen zijn; (2) dat hij in al zijn zuiverheid in geschrifte beschermd zal worden; en (3) dat de onreine afgodendienaars hem zelfs niet zullen aanraken, d.w.z. zij zullen er geen baat bij vinden, zolang zij in hun onreinheid blijven. Dit toont ook aan, dat slechts diegenen de Heilige Qoer-An kunnen begrijpen, die rein van hart zijn. Het toont ook aan, dat de Heilige Qoer-An niet door iemand moet worden aangeraakt, die onrein is. Beide verzen tonen voorts aan, dat de Heilige Qoer-An reeds van de beginne aan in geschreven vorm bestond; anders zou een bevel om hem niet aan te raken, zinloos zijn.

1270 Indien gij uw eigen meesters zij en niet aan het gezag van een Hogere Macht zij onderworpen, waarom kunt gij u dan niet tegen de dood verzetten, wanneer die tot u komt, en uw leven verlengen?

88 Als hij nu behoort tot degenen, die dicht bij Allah zijn,

89.Dan is voor hem geluk en geur en een tuin van verrukking;

90 En indien hij behoort tot degenen aan de rechter kant,

91 Dan luidt het “Vrede zij u” van degenen aan de rechter kant.

92 Maar als hij behoort tot de dwalende die (de Waarheid) hadden verloochend,

93 Dan is voor hem een onthaal op kokend water

94 En branden in de hel.

95 Voorzeker dit is de werkelijkheid.

96 Verheerlijk daarom de naam van uw Heer, de Verhevene.