GEOPENBAARD TE MAKKAH 3 Paragrafen en 55 verzen
Algemene opmerkingen:
Het vaneensplijten van de maan, waarvan dit hoofdstuk zijn titel ontleent, was een zinnebeeld van de omverwerping van de macht der tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w.), waarvan dit hoofdstuk, zowel in het begin als in zijn laatste verzen, duidelijk melding maakt. De eerste paragraaf bevat, na de tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w.) duidelijk te hebben gewaarschuwd, een vermelding van Noeh (a.s.) en ‘Ad, de tweede van Samoed en Loet (a.s.) volk; en de derde bevat, na in het kort van Farao en zijn legers gewag te hebben gemaakt, een duidelijke zou vernederen en die het middel zou zijn om een onderdrukte en machteloze gemeenschap te verheffen. Dit hoofdstuk kan niet later geopenbaard zijn geweest dan het einde van het Vroeg – Makkaanse tijdperk.
Paragraaf 1 Het Oordeel zal de Tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w)
overvallen, zoals het Noeh (a.s.) Volk en ‘Ad overviel.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1 Het Uur is nabij, en de Maan is opengespleten. 1250
2 Maar als zij (de ongelovigen) een teken zien wenden zij zich er van af en zeggen Een voortdurende toverkunst”.
3 Zij verloochenen en volgen hun eigen begeerten. Maar elke verordening (Allah’s) zal plaats hebben.
4 En er zijn reeds tijdingen tot hen gekomen waarin een waarschuwing ligt.
5 Volmaakte wijsheid, maar de waarschuwingen helpen hen niet.
6 Wend u daarom van hen af. De Dag waarop de aankondiger hen zal roepen tot iets onaangenaam’s,
7 Dan zullen zij met nedergeslagen ogen uit hun graven komen als verstrooide sprinkhanen,
8 Zich naar de omroeper haastend. De ongelovigen zullen zeggen “Dit is een moeilijke dag.”
9 Vóór hen verloochende het volk van Noeh (a.s.), zij verloochenden Onze dienaar en zeiden: Een waanzinnige.” En hij werd verdreven.
10 Daarom bad tot zijn Heer: “Ik ben gewis verslagen, sta mij bij.”
11 Toen openden Wij de poorten van de hemel voor het stromende water.
12 En Wij spleten de aarde door bronnen, waar door de wateren elkander ontmoeten volgen een vastgestelde plan.
13 En Wij droegen hem op iets, bestaande uit planken en spijkers.
14 Het dreef onder Onze ogen voort als een beloning voor hem, die verworpen was.
15 En Wij maakten dit tot een teken. Is er iemand die er lering uit trekt? 1251
——————————————————————————————————————————————————————————
1250 Het vaneenscheuren van de maan in de tijd van de Heilige Profeet (s.a.w.) is een voorval, dat door enige van zijn vrienden is verhaald; en de verslagen van dit voorval, zijn gerekend als Masjoer (d.w.z. welbekend) en zijn door zulke welbekende Islamitische gezaghebbende personen als Boeghari en Muslim als waar en juist erkend. Terwijl het voornaamste feit dus onbetwist is, zijn er sommige verschillen omtrent de bijzonderheden; sommige gezaghebbende personen toch zijn van mening, dat het slechts een soort maansverduistering was, waarbij de maan schijnbaar in tweeën was gespleten: het ene deel scheen nog en het andere was duister, en dit is de betekenis van: het ene deel verdween en het andere bleef. Het komt ons echter waarschijnlijker voor, dat het de een of andere grote beweging was, die de maan schudde, of het een of andere machtige verschijnsel, dat met het blote oog te zien was of dat de grote helderziendheid van de Heilige Profeet (s.a.w.) de toeschouwers deed zien. Aan dit voorval ligt echter een diepe betekenis ten grond slag. De maan was het motto der Arabieren en het vaneenscheuren daarvan duidde op de omverwerping van hun macht, die zij tegenover de Heilige Profeet (s.a.w.) aanwendden.
1251 Het persoonlijk voornaamwoord het slaat op het lot van Noeh (a.s.) volk. Vgl. 51-46, waar gezegd wordt, dat in het volk van Noeh, in Moesa (a.s.)’ vijanden, in ’Ad en in Samoed een teken werd gelaten.
16 Hoe vreselijk was Mijn straf en Mijn waarschuwing!
17 En Wij hebben inderdaad de Qoer-An gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er iemand die er lering uit trekt?
18 Ad verloochende eveneens. Hoe (ernstig) was Mijn straf en Mijn waarschuwing!
19 Wij zonden een woedende wind tegen hen, op een kwade onvergetelijke dag.
20 Die mensen wegtrok als waren zij de stammen van ontwortelde palmbomen.
21 Hoe groot was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing!
22 En Wij hebben inderdaad de Qoer-An gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er iemand die er lering uit trekt?
Paragraaf 2 Samoed en Loet (a.s.) Volk.
23 Ook (het volk van) Samoed verloochende de waarschuwer’s.
24 En Zij zeiden: “Moeten wij een man uit ons midden volgen? Dan zouden wij inderdaad verdwaald en krankzinnig zijn.
25 Is de vermaning hem alleen gegeven? Neen, hij is een grote leugenaar en misdadiger.”
26 Morgen zullen zij weten wie de grote leugenaar en misdadiger is!
27 Wij zullen de kameel zenden om hen op de proef te stellen. Let daarom op hen en heb geduld.
28 En zeg hun, dat het water tussen hen is verdeeld en dat de tijd van elke drinkbeurt in acht moet worden genomen. 1252
——————————————————————————————————————————————————————————
1252 Er wordt hier gezegd, dat het water tussen hen verdeeld is, d.w.z. onder de mensen zelf, gelijk het woord baina-hoem aantoont, en niet onder de mensen en de kameelin. De verklaring aan het eind van het vers betekent, dat van ieder deel van het water getuigd zal worden door de kameelin, d.w.z. het water zal haar te eniger tijd niet worden onthouden.
29 Maar zij riepen hun metgezel, deze nam het (kameel) en verlamde het.
30 Hoe vreselijk was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing!
31 Wij zonden een enkele straf tegen hen en zij werden als droog, vertrapt stro.
32 En Wij hebben inderdaad de Qoer-An gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er iemand die er iemand uit trekt?
33 Het volk van Loet (a.s.) verloochende de waarschuwer ook.
34 En Wij zonden een storm van stenen over hen allen met uitzondering van de familie van Loet (a.s.), die Wij bij de dageraad verlosten,
35 Als een gunst van Ons. Zo belonen Wij hen die dank betuigen.
36 En Lot had hen inderdaad voor Onze straf gewaarschuwd doch zij trokken de waarschuwingen in twijfel.
37 En zij trachten hem van zijn gasten af te keren. Daarom verblindden Wij hun ogen en zeiden: “Ondergaat nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.”
38 En de volgende morgen vroeg kwam er een blijvende straf over hen.
39 “Ondergaat nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.”
40 En Wij hebben inderdaad de Qoer-An gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er iemand dier er lering uit trekt?
Paragraaf 3 Farao en de Tegenstanders van de Heilige Profeet (s.a.w.).
41 Er kwamen ook waarschuwer’s tot het volk van Farao
42 Zij verwierpen al Onze tekenen, daarom grepen Wij hen gelijk het grijpen van een krachtige en machtige.
43 Zijn uw ongelovigen beter dan dezen? Of zijt gij vrijgesteld in de geschriften?
44 Zeggen Zij: “Wij zijn een overwinnende schare?”
45 De scharen zullen allen op de vlucht worden gejaagd en zij zullen hun rug tonen.
46 Neen, het Uur is hun vastgestelde tijd en het Uur zal uiterst rampzalig en bitter zijn. 1253
——————————————————————————————————————————————————————————
1253 Een voorval in de slag bij Badr, dat Boeghari in zijn commentaar op dit vers verhaalt, verklaart hoe de Heilige Profeet (s.a.w.) en zijn vrienden zulke duidelijke voorspellingen aangaande de nederlaag der Qoereisjieten opvatten. Ibn Abbas (r.a.) verhaalt, dat de Heilige Profeet (s.a.w.) ten dage van de slag bij Badr aldus in zijn tent bad: O Heer! Ik smeek U overeenkomstig Uw verbond en Uw belofte; O Heer! Indien zulks Uw wil is, kunt Gij na dezen dag niet gediend worden”. Abu Bakr (r.a.) vatte hem bij de hand en zei: “Allah is u genoegzaam, o Apostel van Allah“. En hij trad naar buiten en reciteerde: “Weldra zullen de legers op de vlucht worden gedreven, en zij zullen hun ruggen keren; maar het uur is hun beloofde tijd, en het uur zal uitermate smartelijk en bitter zijn”. Dit toont aan, dat de Heilige Profeet (s.a.w.) het uur opvatte in de zin van het uur of de tijd van de nederlaag der Qoereisjieten en dat hij de slag bij Badr als een vervulling van deze voorspelling beschouwde.
47 Voorzeker, de overtreders zullen in dwaling verkeren en zich in een vlammend Vuur bevinden.
48 De Dag, waarop zij met hun aangezicht in het Vuur zullen worden gesleurd, zal er tot hen worden gezegd: “Voelt de aanraking der hel.”
49 Voorwaar, Wij hebben alles naar maat geschapen.
50 En Ons gebod komt in één oogwenk.
51 En Wij hebben inderdaad uw gelijken vernietigd. Is er iemand die er lering uit trekt?
52 En al hetgeen zij deden staat in de geschriften.
53 En alles, groot of klein, is nedergeschreven.
54 Voorwaar, de rechtvaardigen zullen te midden van tuinen en rivieren zijn.
55 Op de juiste plaats in de tegenwoordigheid van de Almachtige Koning.