GEOPENBAARD TE MADINAH 4 Paragrafen en 38 verzen
Algemene opmerkingen:
Dit hoofdstuk is getiteld Moehammad (s.a.w.) en voorspelt de verbetering in de materieel toestand degenen, die in de Heilige Profeet Moehammad (s.a.w.) geloofden. Zij verkeerden ten tijde van de openbaring daarvan in een zeer machtelozen toestand, aangezien zij hun heil in het ontvluchten van hun huizen hadden gezocht en een machtige vijand hen in hun nieuwe vaderland bedreigde. De omverwerping van de macht van dien vijand was een noodzakelijke voorbereiding tot de verbetering van de toestand der Moeslims, en deze omstandigheid geeft ons de sleutel van het verband van dit hoofdstuk met het laatste der vorige groep. In dat hoofdstuk hebben wij slechts een herhaalde waarschuwing voor de kastijding, die de tegenstanders boven het hoofd hangt, terwijl ons hier duidelijk wordt medegedeeld, welken vorm die kastijding zal aannemen. Dit hoofdstuk en de twee hierop volgende hoofdstukken behoren tot de Madinese openbaring, maar tot drie verschillende tijdvakken, nl. het vroeg-, het middelen het laatste Medinese tijdvak.
Het hoofdstuk is in vier paragrafen verdeeld. Beginnende met de verklaring, dat de pogingen degenen die de mensen beletten de waarheid aan te nemen, absoluut vruchteloos zullen zijn, terwijl de gelovigen zich weldra in een verbetering van hun toestand zullen verheugen, verklaart het, dat deze veranderde toestand door oorlogen zal worden geschapen, en geeft het vervolgens een voorschrift betreffende de krijgsgevangenen. De tweede paragraaf is in hoofdzaak aan hetzelfde onderwerp gewijd en verklaart verder, dat Makkah zal worden onderworpen, dat de ongelovigen vernederd zullen worden en dat de gelovigen zullen zegevieren. De derde en de vierde paragraaf gewaagt van degenen, die dit, de rechtvaardigste oorlog in de geschiedenis, als een ramp beschouwden en die daarom, door een huichelachtige houding aan te nemen, langzamerhand tot het ongeloof vervielen. Tenslotte spoort het de Moeslims ook aan, zich voor de waarheid tot het uiterste in te spannen, want indien zij daarin te kort schoten, zou er een ander volk worden verwekt om hun plaats in te nemen. De openbaring van dit hoofdstuk behoort ongetwijfeld tot een tijdvak, toen de oorlog tegen de bewoners van Makkah nog niet begonnen was, maar toen zich omstandigheden voordeden, die er op wezen, dat oorlog onvermijdelijk was. Het werd waarschijnlijk in het eerste jaar van de Hidjra geopenbaard.
Paragraaf 1 De Tegenstanders zullen in de Oorlog sneuvelen.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah, de Weldadige, de Genadevolle.
1 (Aangaande) degenen die niet geloven en zich van Allah’s weg afwenden, Hij zal hun werken zonder uitwerking doen zijn.
2 En (aangaande) degenen die geloven in wat aan Moehammad (s.a.w.) is geopenbaard – en het is de waarachtige waarheid (die) van hun Heer (komt) – Hij zal hun kwaad van hen wegnemen en hun toestand verbeteren. 1196
3 Dat komt doordat degenen die niet geloven, de valsheid volgen en doordat degenen die geloven, de waarheid volgen (die) van hun Heer (komt); alzo stelt Allah de mensen hun voorbeelden voor.
4 Derhalve, wanneer gij degenen die ongelovig zijn, in de strijd ontmoet, sla dan hun halzen, tot wanneer gij hen overwonnen hebt, maak (hen) tot gevangenen, en naderhand, laat hen òf vrij als een gunst, òf (zich) vrijkopen, tot de strijd geëindigd is. 1197 Dat (zal zo wezen); en indien het Allah had behaagd, zou Hij hun zekerlijk vergelding hebben opgelegd, maar (dit is zo) opdat Hij sommigen uwer door anderen zou beproeven; en (aangaande) degenen die op Allah’s weg gedood zijn, Hij zal hun werken geenszins te loor doen gaan.
5 Hij zal hen leiden en hun toestand verbeteren,
6 En hen de tuin doen binnentreden, dien Hij hun heeft bekend gemaakt.
——————————————————————————————————————————————————————————
1196 De duidelijke voorspellingen van het eerste en het tweede vers werden verkondigd op een tijd, toen de vijand er in geslaagd was, de Moeslims uit hun huizen te Mekka te verdrijven en de Heilige Profeet (s.a.w.) zijn heil in de vlucht moest zoeken.
1197 Deze passage vermeldt het enige geval, waarin mensen in de oorlog gevangen kunnen worden genomen, en veroordeelt dus de praktijk der slavernij, overeenkomstig welke mensen overal gevat en als slaven verkocht konden worden. Krijgsgevangenen kunnen slechts gevangen genomen worden na een vijand in een werkelijken oorlog te hebben getroffen, en zelfs in dat geval moeten zij in vrijheid worden gesteld, hetzij uit gunst, of na een losprijs te hebben geëist. De Heilige Profeet (s.a.w.) koos in de meeste gevallen het eerste; b.v. in het geval van de gevangenen van de Bani Moestaliq, waarin honderd gezinnen in vrijheid werden gesteld, en in het geval van Hawazin, waarin volle zes duizend krijgsgevangenen louter uit gunst vrijgelaten werden. Alleen in het geval van de zeventig, in de oorlog bij Badr, gevangen genomen krijgslieden wordt er vermeld, dat zij zich moesten vrijkopen.
7 O gij die gelooft! Indien gij (de zaak van) Allah helpt, zal Hij u helpen en uw schreden versterken.
8 En (aangaande) degenen die niet geloven, voor hen is verdelging, en Hij heeft hun werken zonder uitwerking doen zijn.
9 Dat komt, doordat zij afkerig waren van wat Allah geopenbaard heeft; derhalve maakte Hij hun werken nutteloos.
10 Hebben zij dan niet in het land gereisd en gezien, wat het einde was van degenen (die) vóór hen (leefden): Allah bracht verdelging op hen neder, en de ongelovigen zullen de gelijke daarvan hebben.
11 Dat komt, doordat Allah de Beschermer is van degenen die geloven, en doordat de ongelovigen geen beschermer voor zich zullen hebben.
Paragraaf 2 Onderdrukkers zullen vernederd worden.
12 Waarlijk, Allah zal degenen die geloven en het goede doen, tuinen doen ingaan, waarin rivieren stromen; en degenen die niet geloven, genieten en eten zoals de dieren eten, en het vuur is hun woning.
13 En hoe menige stad, welke veel machtiger was dan uw stad, die u verdreven heeft: Wij verdelgden hen, en er was geen helper voor hen.
14 Wat! is hij die van zijn Heer een duidelijken bewijsgrond heeft, gelijk hem, wie het kwaad van zijn werk schoonschijnend is gemaakt; en zij volgen hun lage begeerten.
15 Een gelijkenis van de tuin, die degenen die zich (voor het kwaad) hoeden, is beloofd: Daarin zijn rivieren van water, dat niet verandert, en rivieren van melk, waarvan de smaak niet verandert, en rivieren van wijn, heerlijk voor degenen die drinken, en rivieren van gezuiverde honing; en voor hen zijn daarin alle vruchten en bescherming van hun Heer. 1198 (Zijn dezen) gelijk degenen die in het vuur wonen en wie ziedend water te drinken is gegeven, zodat het hun ingewanden verscheurt?
16 En onder hen zijn degenen, die naar u zoeken te luisteren, tot wanneer zij van u heengaan, zij tot degenen wie de kennis is gegeven, zeggen: Wat zei hij daareven? Dezen zijn degenen, op wier harten Allah een zegel heeft gesteld en zij volgen hun lage begeerten.
17 En (aangaande) degenen die den rechten weg volgen, hen zal Hij in leiding doen toenemen en hun (de beloning voor) hun hoeden (voor het kwaad) geven.
18 Wachten zij dan op iets anders dan het uur, dat het onvoorziens tot hen komt? Nu, inderdaad zijn de tekenen daarvan (alreeds) gekomen, maar hoe zullen zij, wanneer het over hen komt, hun herinnering hebben? 1199
19 Derhalve, weet dat er niets is, dat aangebeden verdient te worden, dan Allah, en vraag bescherming tegen uw feil en voor de gelovige mannen en de gelovige vrouwen; 1200 en Allah kent de plaats van uw wederkeer en uw woonplaats.
——————————————————————————————————————————————————————————
1198 Dat hier gegeven beschrijving vermeldt de werkelijke zegeningen van het paradijs niet, want zij zijn zegeningen, “die het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in ;s mensen hart niet is ingegaan om er een denkbeeld van te vormen”, maar het is slechts een gelijkenis, en een voorbeeld dat aantoont, waaraan zij gelijken. Er zijn rivieren van water, dat de levensbron is en rivieren van melk, die kracht geeft en rivieren van wijn, die opvrolijkt en rivieren van honing, die geneest. Opgemerkt moet worden, dat maghfirat of Goddelijke bescherming ook een der zegeningen van het paradijs is.
1199 Onder het uur moet worden verstaan, het uur van hun kastijding of de omverwerping van hun macht, waarvan in de vorige verzen duidelijk wordt gesproken. De tekenen daarvan hadden zich reeds vertoond, want zij hadden gezien, hoe de Islam met de dag vooruitging en hoe al hun pogingen om zijn vooruitgang te stuiten, op een mislukking waren uitgelopen.
1200 Zie voor uw feil, welke betekent: de feilen, die de Heilige Profeet (s.a.w.) als sterveling kon begaan, de noot bij 40 :55. Opgemerkt moet worden, dat het woord dzanb een zeer ruime betekenis heeft en dat het niet noodzakelijk zonde beduidt. Integendeel, iedere feil of tekortkoming van de menselijke natuur is een dzanb.
Paragraaf 3 De Flauwhartigen.
20 En degenen die geloven, zeggen: Waarom is er geen hoofdstuk geopenbaard? 1201 Maar wanneer een beslissend hoofdstuk geopenbaard en daarin de strijd vermeld wordt, ziet gij degenen, in wier harten een krankte is, u aankijken met den blik van iemand, die van wege de dood in onmacht valt. Wee over hen!
22 Maar indien gij de macht in handen had, zoudt gij stellig kwaad in het land stichten en de banden der verwantschap afsnijden.
——————————————————————————————————————————————————————————
1201 De Moeslims waren met grenzeloze wreedheid vervolgd: zij waren onderdrukt, gedood en uit hun huizen verdreven. Vandaar verlangden zij natuurlijkerwijze, dat hun toegestaan werd zich te verdedigen. Met een hoofdstuk wordt een openbaring bedoeld, die hun toestaat, ter zelfverdediging te vechten.
21 Gehoorzaamheid en een goed woord (waren voegzaam); maar wanneer de zaak besloten is en indien zij trouw aan Allah blijven, zou het zekerlijk beter voor hen zijn.
23 Dezen zijn het, die Allah vervloekt heeft, en Hij heeft hen doof gemaakt en hun ogen verblind.
24 Peinzen zij dan niet over de Qoer-An? Neen, op de harten zijn hun sloten.
25 Waarlijk, (aangaande) degenen die zich op hun ruggen omkeren, nadat hun de leiding duidelijk is geworden, de duivel heeft het hun vergemakkelijkt; en Hij geeft hun uitstel.
26 Dat komt, doordat zij tot degenen, die afkerig zijn van wat Allah geopenbaard heeft, zeggen: Wij zullen u in sommige der zaken gehoorzamen; en Allah kent hun geheimen.
27 Maar hoe zal het zijn, wanneer de engelen hen, hen in het aangezicht en op de rug slaande, doen sterven?
28 Dat komt, doordat zij volgen wat Allah ongevallig is en van Zijn welbehagen afkerig zijn; derhalve heeft Hij hun werken nutteloos gemaakt.
Paragraaf 4 Een Aansporing.
29 Of denken degenen, in wier harten een krankte is, dat Allah hun wrok niet te voorschijn zal brengen?
30 En indien het Ons behaagd had, zouden Wij u hen hebben doen kennen, zodat gij hen zekerlijk aan hun tekenen zoudt hebben herkend; en zekerlijk kunt gij hen aan de bedoeling van (hun) gesprek herkennen; en Allah kent uw werken.
31 En Wij zullen u zekerlijk beproeven, tot Wij degenen onder u, die zich hard inspannen en de lijdzamen hebben gekend, en (tot) Wij uw geval duidelijk maken.
32 Waarlijk, degenen die niet geloven en zich van Allah’s weg afwenden en de Apostel wederstaan, nadat de leiding hun duidelijk is geworden, kunnen Allah gans geen kwaad doen, en Hij zal hun werken nutteloos maken.
33 O gij die gelooft! Gehoorzaam Allah en gehoorzaam de Apostel, en laat uw werken niet zonder uitwerking zijn.
34 Waarlijk, degenen die niet geloven en zich van Allah’s weg afwenden (en) vervolgens sterven, terwijl zij ongelovigen zijn, hun zal Allah geenszins vergeven.
35 En wees niet traag, zodat gij om vrede roept en gij hebt de bovenhand, en Allah is met u, en Hij zal uw werken niet te loor doen gaan.
36 Het leven dezer wereld is slechts een ijdel vermaak en spel, indien gij gelooft en u (voor het kwaad) hoedt, zal Hij u uw beloningen geven en van u uw bezittingen niet vragen.
37 Indien Hij ze u vroeg en u aanspoorde, zoudt gij gierig zijn, en Hij zal uw wrok te voorschijn brengen.
38 Zie! gij zijt degenen, die geroepen zijn om op Allah’s weg uit te geven, maar onder u zijn er die gierig zijn, en wie gierig is, is gierig tegen zijn eigen ziel; en Allah is Zichzelf genoeg en gij hebt (Hem) van node; en indien gij u omkeert, zal Hij een ander volk in uw plaats stellen; dan zullen zij u niet gelijk zijn.