GEOPENBAARD TE MAKKAH 4 Paragrafen en 35 verzen
Algemene opmerkingen:
Dit is het laatste hoofdstuk van de Ha miem– groep en is De Zandheuvels genaamd. Deze titel is ontleend aan de zandstreken, die tot de vernietiging van de stam van ‘Ad meewerkten (vs. 21). Dit feit wordt vermeld om de Arabieren te waarschuwen, dat, als het lot van een volk beslist is, het bewerkstelligd kan worden door de zee, zoals in het geval van Farao en zijn legers, of in het zand, zoals in het geval van de stam van ‘Ad. Het hoofdstuk zet de behandeling van het thema van het vorige hoofdstuk voort; in de eerste paragraaf handelt het over de waarheid der openbaring en in het tweede over de getuigenis van de waarheid. De laatste twee paragrafen bevatten, na melding te hebben gemaakt van het lot van ‘Ad, een waarschuwing voor hen, die de waarheid verwerpen.
Paragraaf 1 De Waarheid der Openbaring.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah de Weldadige, de Genadevolle.
1Geloofde, Glorierijke Allah!
2 De openbaring van het Boek komt van Allah, de Machtige, de Wijze.
3 Wij hebben de hemelen en de aarde en wat tussen beide is slechts met waarheid en (voor een bepaalde tijd geschapen; en degenen die niet geloven, wenden zich van datgene af, waarvoor zij gewaarschuwd zijn.
4 Zeg: Hebt gij beschouwd wat gij buiten Allah aanroept? Toon mij wat zij van de aarde heeft geschapen, of hebben zij aandeel in de hemelen? Breng mij een boek vóór dit of een spoor van wetenschap, indien gij waarheidlievend zijt.
5 En wie is in grotere dwaling dan hij, die buiten Allah tot de dag der opstanding niet zullen verhoren, en zij zijn achteloos omtrent hun roep?
6 En wanneer de mensen verzameld zijn, zullen zij hun vijanden en loochenaars van hun aanbidding
7 En wanneer hun Onze duidelijke mededelingen voorgelezen worden, zeggen degenen die niet geloven, van de waarheid, als zij tot hen komt: Dit is duidelijke toverij.
8 Neen! zij zeggen: Hij heeft die verzonnen. Zeg: Indien ik die verzonnen heb, hebt gij voor mij geen macht over iets (dat) van Allah (komt); Hij kent het beste, wat gij daaromtrent uit; Hij is genoegzaam als Getuige tussen mij en u en Hij is de Vergevensgezinde, de Genadige.
9 Zeg: Ik ben niet de eerste der apostelen, 1193 en ik weet niet, wat met mij of met u zal worden gedaan; ik volg niets dan datgene wat tot mij is geopenbaard, en ik ben niets dan een duidelijke waarschuwer.
10 Zeg: Hebt gij (er over) nagedacht, indien het van Allah is, en gij er niet in gelooft, en een getuige uit het midden der kinderen Israëls heeft getuigenis afgelegd van iemand als hem, 1194 en hij geloofde, terwijl gij opgeblazen zijt van trots; waarlijk, Allah leidt de onrechtvaardige mensen niet.
——————————————————————————————————————————————————————————
1193 D.w.z. vóór hem waren profeten verschenen, en hij moest op de zelfde wijze worden beoordeeld, als degenen die vóór hem waren.
1194 De getuigen uit het midden der kinderen Israëls, die van iemand als hem getuigt, is Moesa (a.s.); zie Deut. 18 : 18, 19. Vs. 12 maakt dit duidelijk.
Paragraaf 2 Getuigenis der Waarheid.
11 En degenen die niet geloven, zeggen aangaande degenen die geloven: Indien het iets goeds ware, zouden zij ons daarin niet voorgegaan zijn. En daar zij er niet door geleid wensen te worden, zeggen zij: Het is een oude leugen.
12 En vóór hetzelve was het boek van Moesa (a.s.) een gids en een genade; en dit is een Boek (hetzelve) bevestigende in de Arabisch taal, opdat het degenen zal waarschuwen, die onrechtvaardig zijn en goede tijdingen (zal geven) aan degenen die het goede doen.
13 Waarlijk, degenen die zeggen: Onze Heer is Allah, en op de rechten weg blijven, zullen geen vrees hebben, noch zullen zij treuren.
14 Dezen zijn de bewoners van de tuin, daarin wonende: een beloning voor wat zij gedaan hebben.
15 En Wij hebben den mens geboden, zijn ouders goed te doen; zijn moeder heeft hem met moeite gedragen en hem met moeite gebaard; en zijn dragen en zijn spenen waren dertig maanden; tot, wanneer hij zijn puberteit bereikt en veertig jaren bereikt, hij zegt: Mijn Heer! Geef mij, dat ik voor Uw gunst, die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen, dankte en dat ik het goede dat U behaagt, doe en doe mij goed ten aanzien van mijn nakomelingschap: waarlijk, ik wend mij tot U, en waarlijk, ik ben (een) van degenen die zich onderwerpen.
16 Dezen zijn degenen, van wie Wij het beste aannemen van wat zij gedaan hebben en over wier boze werken Wij heenstappen, onder de bewoners van de tuin; de belofte der waarheid, welke hun werd beloofd.
17 En hij die tot zijn ouders zegt: Foei, schaamt u! Dreigt gij mij, dat ik voortgebracht zal worden, wanneer geslachten vóór mij heengegaan zijn? En zij roepen beiden Allah’s bijstand in: Wee over u! Geloof; waarlijk, de belofte Allah’s is waarachtig. Maar hij zegt: Dit zijn niets dan verhalen der ouden.
18 Deze zijn degenen, tegen wie het woord onder volken van djinn en mensen, die vóór hen zijn heengegaan, bewaarheid is; waarlijk, zij zijn verliezers.
19 En voor allen zijn ragen overeenkomstig wat zij gedaan hebben, en opdat Hij hun, hun werken ten volle zal terugbetalen, en hun zal geen onrecht worden gedaan.
20 En ten dage als degenen die niet geloven, voor het vuur zullen worden gebracht: Gij hebt uw goede dingen in uw leven der wereld weggegooid en gij hebt die voor een korten tijd genoten; derhalve zult gij heden met de kastijding der vernedering beloond worden, omdat gij ten onrechte hoogmoedig in het land zijt geweest en omdat gij overtreden hebt.
Paragraaf 3 Het lot van ‘Ad.
21 En vermeld den broeder van ‘Ad; toen hij zijn volk in de zandige vlakten waarschuwde,-en inderdaad kwamen vóór hem en na hem waarschuwers-zeggende: Dien niemand dan Allah; waarlijk, ik vrees voor u de kastijding van een grote dag.
22 Zij zeiden: Zijt gij tot ons gekomen om ons van onze goden af te wenden? Breng ons dan datgene, waarmede gij ons dreigt, indien gij (een) van de waarheidlievenden zijt
23 Hij zei: De kennis is slechts bij Allah, en ik breng u de boodschap over, waarmede ik gezonden ben; maar ik zie, dat gij een volk zijt, dat onwetend is.
24 En toen zij het als een wolk aan den hemel zagen verschijnen, naar hun valleien voortdrijvende, zeiden zij: Dit is een wolk, die ons regen zal geven. Neen! Het is wat gij wenste te verhaasten, een wind waarin een pijnlijke kastijding is,
25 Elk ding op het bevel van zijn Heer vernietigende; en zij werden zodanig, dat er niets was te zien, behalve hun woningen. Alzo belonen Wij de schuldige mensen.
26 En voorzeker hadden Wij hen in datgene bevestigd, waarin Wij u niet hebben bevestigd, en Wij hadden hun oren en ogen en harten gegeven, maar noch hun oren, noch hun ogen, noch hun harten baatten hen iets, daar zij de mededelingen Allah’s loochenden, en datgene wat zij bespotten, omringde hen.
Paragraaf 4 Een Waarschuwing.
27 En voorzeker hebben Wij de steden rondom u vernietigd, en Wij herhalen de mededelingen, opdat zij zouden terugkeren.
28 Waarom hielpen degenen die zij tot goden buiten Allah aannamen, hen dan niet om (hen tot Hem) te doen naderen? Neen! Zij waren voor hen verloren; en dit was hun leugen en wat zij verzonnen hebben.
29 En toen Wij een troep van de djinn tot u wendden, die naar de Qoer-An luisterden; 1195 derhalve toen zij daartoe kwamen, zeiden zij: Zwijg; en toen het geëindigd was, keerden zij tot hun volk terug, (het) waarschuwende.
30 Zij zeiden: O ons volk! Wij hebben naar een na Moesa (a.s.) geopenbaard Boek geluisterd, bevestigende datgene wat daarvóór is, leidende tot de waarheid en tot een recht pad:
31 O ons volk! Neem de roeper Allah’s aan en geloof in Hem; Hij zal u uw feilen vergeven en u voor een pijnlijke kastijding beschermen.
——————————————————————————————————————————————————————————
1195 De in dit vers vermelde djinn geloofden niet alleen in de Heilige Qoer-An, maar werden ook waarschuwers voor hun volk; zij waren derhalve menselijke wezens, omdat de Heilige Qoer-An en feitelijk elk geopenbaard boek voor mensen gezonden werd, en niet voor welke andere klasse van wezens ook. Aan de zonen van Adam (a.s.) werd medegedeeld, dat tot hen apostelen zouden worden gezonden (2 :38; 7 : 35). Nergens wordt ons in de Heilige Qoer-An gezegd, dat er onder of voor de djinn of onzichtbare wezens, apostelen werden verwekt. En, gelijk in de voetnoot bij 6 : 129 is aangetoond, het woord djinn is ook op mensen toepasselijk, en de hier vermelde djinn schijnen sommige niet- Arabieren te zijn, die naar de Heilige Profeet (s.a.w.) kwamen luisteren. Ibn-Mas’oed (r.a.) zegt ons in een verslag, dat de Heilige Profeet (s.a.w.) hen, vergezeld door hem, op een plaats buiten Makkah ging bezoeken en dat hij met hen praatte. Waarschijnlijk was dit een Joodse deputatie, gelijk de vermelding van Moesa (a.s.) in het daarop volgende vers aantoont.
32 En wie de roeper Allah’s niet aanneemt, zal op de aarde niet ontkomen en hij zal geen bewakers buiten Hem hebben; dezen verkeren in een duidelijke dwaling.
33 Hebben zij niet beschouwd, dat Allah, Die de hemelen en de aarde geschapen heeft en door de schepping daarvan niet vermoeid werd, in staat is om leven aan de doden te geven? Ja! Waarlijk, Hij heeft macht over elk ding.
34 En ten dage als degenen die niet geloven, voor het vuur zullen worden gebracht: Is het niet waar? Zij zullen zeggen: Ja! Bij onzen Heer! Hij zal zeggen: Smaak dan de kastijding, omdat gij niet geloofd hebt.
35 Derhalve, verdraag geduldig, gelijk de met apostelen met geduld verdroegen en tracht niet (hun kastijding) voor hen te verhaasten. Ten dage als zij zullen zien wat hun beloofd is, zullen zij zijn, alsof zij slechts een uur van de dag gebleven waren. Een genoegzame uiteenzetting! Wie anders zal dan vernietigd worden, behalve de overtreders?