Hoofdstuk 45 Al-Djaatsijah: De Nederknieling

GEOPENBAARD TE MAKKAH 4 paragrafen en 37 verzen

Algemene opmerkingen:

Dit is het zesde hoofdstuk van de Ha Miem- groep. De titel daarvan is ontleend aan vs. 28, dat zegt, dat ieder volk naar verdienste voor de grote macht van Allah op de knieën wordt gezet. De eerste twee paragrafen handelen over de openbaring. Deze komt van een Machtigen, Wijzen Allah; en er zijn vele tekenen van haar waarheid, maar toch verwerpen de ongelovigen ze. De tekenen van haar waarheid worden in de tweede paragraaf vermeld. De derde paragraaf gewaagt van het oordeel en het verwerpen daarvan door de ongelovigen, wegens de verstoktheid van hun harten. De vierde spreekt van de ondergang der ongelovigen en vermelden, dat de gelovigen in hun plaats worden gesteld.

Paragraaf 1 Loochening der Openbaring.

Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.

In naam van Allah, de Barhartige, de Genadevolle.

1 Geloofde, Glorierijke Allah!

2 De openbaring van het Boek komt van Allah, de Machtige, de Wijze.

3 Waarlijk, in de hemelen en (op) de aarde zijn tekenen voor de gelovigen.

4 En in uw (eigen) schepping en in wat Hij van dieren verspreidt, zijn tekenen voor mensen die overtuigd zijn;

5 En (in) de wisseling van de nacht en de dag, en (in) de wolken nederzendt, en daarmede leven geeft aan de aarde na haar dood, en (in) de verandering der winden, zijn tekenen voor mensen die begrijpen.

6 Dit zijn de mededelingen Allah’s, die Wij u met waarheid voorlezen; en in wat aankondiging zouden zij na Allah en Zijn mededelingen geloven?

7 Wee over ieder zondig leugenaar,

8 Die de mededelingen Allah’s tot hem hoort voorgelezen (en) vervolgens trotselijk volhardt, alsof hij ze niet hoorde; derhalve, kondig hem een pijnlijke kastijding aan.

9 En wanneer hij iets van Onze mededelingen weet, houdt hij ze voor een gekkernij; dezen zijn het die een vernederende kastijding zullen hebben.

10 Vóór hen is de hel, en niets van wat zij verdiend hebben, zal hun baten, noch degenen die zij tot bewakers buiten Allah namen, en zij zullen een zware kastijding hebben.

11 Dit is de leiding; en (aangaande) degenen die niet in de mededelingen van hun Heer geloven, zij zullen een pijnlijke kastijding hebben van wegge (hun) onreinheid.

Paragraaf 2 De Waarheid der Openbaring van de Heilige Qoer-An.

12 Allah is Hij, Die u de zee dienstbaar heeft gemaakt opdat de schepen daarop op Zijn bevel zouden zeilen en opdat gij van Zijn genade zou zoeken, en opdat gij zou danken.

13 En Hij heeft u dienstbaar gemaakt wat in de hemelen en wat op de aarde is, alles van Hem (afkomstig); waarlijk, hierin zijn tekenen voor mensen die nadenken.

14 Zeg tot degenen die geloven, (dat) zij dengenen die de dagen Allah’s 1190 niet vrezen, vergeven, opdat Hij een volk belonen voor wat het verdient.

15 Wie het goede doet, het is voor zijn eigen ziel, en wie het kwade doet, het is tegen hemzelf; vervolgens zult gij tot uw Heer worden wedergebracht.

16 En voorzeker hebben Wij het Boek en de wijsheid en het profeetschap aan de kinderen Israëls gegeven, en hen van de schone dingen voorzien en hen de volkeren te boven doen gaan.

17 En Wij hebben hun duidelijke bewijsgronden aangaande de zaak gegeven, 1191 maar zij verschilden niet, dan nadat de kennis tot hen was gekomen, uit onderlinge nijd; waarlijk, uw Heer zal ten dage der opstanding tussen hen richten aangaande datgene, waaromtrent zij verschild hebben.

—————————————————————————————————————————————————————————-

1190 De dagen Allah’s zijn de oorlogen, waarin de rechtschapenen succes zullen behalen.

1191 De zaak of amr betekent hier het profeetschap van Moehammad, (s.a.w.) ten aanzien waarvan de Israëlieten de duidelijkste voorspellingen ontvingen. Het daarop volgende vers verduidelijkt dit.

18 Vervolgens hebben Wij u een weg in de zaak doen volgen; derhalve, volg die en volg niet de lage begeerten dergenen die niet weten.

19 Waarlijk, zij zullen u gans niet tegen Allah baten; en waarlijk, de onrechtvaardige zijn elkanders vrienden, en Allah is de bewaker dergenen, die zich (voor het kwaad) hoeden.

20 Dit zijn duidelijke bewijzen voor de mensen, en een leiding en een genade voor mensen die overtuigd zijn.

21 Neen! Denken degenen die boze werken hebben gewrocht, dat Wij hen als degenen zullen maken, die geloven en het goede doen – dat hun leven en hun dood gelijk zullen zijn? Slechts is wat zij oordelen.

Paragraaf 3 Loochening van het Oordeel.

22 En Allah heeft de hemelen en de aarde met waarheid geschapen en opdat iedere ziel beloond zal worden voor wat zij verdiend heeft, en haar zal geen onrecht worden gedaan.

23 Hebt gij dan hem beschouwd, die zijn lage begeerte tot zijn god neemt, en Allah heeft hen met kennis in dwaling gelaten, en een zegel op zijn oor en zijn hart gesteld en een bedekking over zijn oog geplaatst. Wie kan hem dan na Allah leiden? Zult gij dan niet gedachtig zijn?

24 En zij zeggen: Er is slechts ons leven op deze wereld; wij leven en sterven en niets vernietigd ons behalve de tijd, en zij hebben er geen kennis van; zij gissen slechts.

25 En wanneer hun Onze duidelijke mededelingen voorgelezen worden, is hun bewijsgrond niets anders dan dat zij zeggen: Breng onze vaderen (terug), indien gij waarheidlievend zijt.

26 Zeg: Allah geeft u leven; vervolgens doet Hij u sterven; vervolgens zal Hij u tot de dag der opstanding verzamelen, waaraan geen twijfel is; maar de meeste mensen weten (het) niet.

Paragraaf 4 De Ondergang.

27 En aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde; en ten dage als het uur zal geschiedde, te dien dage zullen de leugenaars vergaan.

28 En gij zult ieder volk zien nederknielen; ieder volk zal tot zijn boek geroepen worden: 1192 heden zal u vergolden worden wat gij hebt gedaan.

29 Dit is Ons boek, dat zich met rechtvaardigheid tegen u uitspreekt; waarlijk, Wij hebben opgetekend wat gij hebt gedaan.

30 En aangaande degenen die geloofden en het goede deden, hen zal hun Heer in Zijn genade doen ingaan; dat is het duidelijke succes.

31 En aangaande degenen die niet geloofden: Wat! werden u Mijn mededelingen niet voorgelezen? Maar gij waart hoogmoedig en gij waart een schuldig volk.

32 En wanneer er gezegd werd: Waarlijk, de belofte Allah’s is waarachtig, en aangaande het uur, daar is geen twijfel aan, zei gij: Wij weten niet wat het uur is; wij denken niet (dat het geschieden zal), behalve (dat het) een vluchtige gedachte (is), en wij zijn geenszins overtuigd.

33 En de kwade (gevolgen) van wat zij gedaan hebben zullen hun duidelijk worden en wat zij bespot hebben zal hen omringen.

34 En er zal worden gezegd: Heden verlaten Wij u, gelijk gij de ontmoeting van dezen uwen dag veronachtzaamd hebt, en uw woning is het vuur, en er zijn voor u geen helpers;

35 Dat komt doordat gij de mededelingen Allah’s voor een gekkernij gehouden hebt en het leven dezer wereld u misleid heeft. Derhalve zullen zij te dien dage er niet uit worden gebracht, noch zal hun welwillendheid worden bewezen.

36 En Gode komt (alle) lof toe, de Heer der hemelen en de Heer der aarde, de Heer der werelden.

37 En aan Hem behoort grootheid in de hemelen en (op) de aarde, en Hij is de Machtige, de Wijze.

—————————————————————————————————————————————————————————-

1192 Het Boek betekent het Boek der daden. Dat ieder volk een boek zal hebben, toont aan, dat volken ook naar hun daden worden geoordeeld; de wet die op het geval van enkelingen toepasselijk is, is ook op volken van toepassing. Volken worden in dit leven geoordeeld; derhalve is de dag, waarop ieder volk tot zijn boek geroepen wordt, de dag van zijn ondergang.