Hoofdstuk 44 Ad-Doeghan: De Droogte

GEOPENBAARD TE MAKKAH 3 paragrafen en 59 verzen

Algemene opmerkingen:

Dit is het vijfde hoofdstuk van de Ha Miem- groep. De titel, De Droogte, is ontleend aan de voorspelling van de droogte in vs. 10. Op deze voorspelling volgt een andere, die er op wijst, dat een zwaardere straf volgen zou, indien de ongelovigen zich niet bekeerden. Daarna wordt het geval van Farao aangehaald, die verdronken werd, omdat zijn hart verstokte. De overige twee paragrafen van het hoofdstuk zijn gewijd aan een beschrijving van de toestand der rechtschapene en verdorvenen, waarin wij verklaard vinden, dat ieder hunner naar zijn verdiensten beloond wordt. Dit hoofdstuk is als het ware een uiteenzetting van wat er bedoeld wordt met de ondergang der Qoereisjieten, die aan het einde van het vorige hoofdstuk vermeld is. De hongersnood was de lichtere straf, terwijl de geweldigste aangrijping van vs. 16 een voorspelling was, die betrekking had op de volslagen nederlaag der Qoereisjieten, welke teweeggebracht zou worden in de oorlogen, die op de Vlucht naar Madinah volgden.

Paragraaf 1 Op de lichtere Straf volgt de zwaardere.

Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1 Geloofde, Glorierijke Allah!

2 Beschouw het Boek, dat (de waarheid) duidelijk maakt.

3 Waarlijk, Wij hebben het in een gezegende nacht geopenbaard 1184 – waarlijk, Wij waarschuwen immer –

4 Daarin wordt iedere wijze zaak duidelijk gemaakt, 1185

5 Een gebod van Ons; waarlijk, Wij zijn de Zenders (van apostelen),

6 Een genade van uw Heer; waarlijk Hij is de Horende, de Wetende,

7 De Heer der hemelen en de aarde en van wat tussen beide is, indien gij overtuigd zijt.

8 Er is geen god dan Hij; Hij geeft leven en doet sterven; uw Heer en de Heer uwer vroegere vaderen.

9 Neen, zij verkeren in twijfel, zij vermaken zich.

10 Derhalve, blijf op de dag wachten, wanneer de hemel een duidelijke droogte zal brengen,

11 Die de mensen zal bevangen; dit is een pijnlijke kastijding.

12 Onze Heer! Neem de kastijding van ons weg; waarlijk, wij zullen geloven. 1186

13 Hoe zullen zij herinnerd zijn, en een Apostel kwam hun (de waarheid) duidelijk maken,

14 Nochtans keerden zij hem de rug toe en zeiden: Een (door anderen) onderricht persoon, een bezetene.

15 Waarlijk, Wij zullen de kastijding een weinig wegnemen, (maar) gij zult waarlijk (tot het kwade) terugkeren.

16 Te dien dage als Wij (hen) met de geweldigste aangrijping zullen aangrijpen; waarlijk, Wij zullen een vergelding opleggen. 1187

17 En voorzeker beproefden Wij vóór hen het volk van Farao, en een edel apostel kwam tot hen,

18 Zeggende: Draag de dienaren Allah’s aan mij over; waarlijk, ik ben een betrouwbaar apostel tot u,

19 En verhef u niet tegen Allah; waarlijk, ik zal een duidelijk gezag tot u brengen:

20 En waarlijk, ik zoek een toevlucht bij mijn Heer en uw Heer, dat gij mij zult doden:

21 En indien gij niet in mij gelooft, laat mij dan alleen.

22 En hij riep zijn Heer aan: Dezen zijn een schuldig volk.

23 Reis dan bij nacht met Mijn dienaren; waarlijk, gij zult vervolgd worden:

—————————————————————————————————————————————————————————-

1184 Aan de openbaring van de Heilige Qoer-An in een gezegende nacht ligt een diepere betekenis ten grondslag dan het blote feit, dat de openbaring in de gezegende nacht begon, die elders lailat-oel-qadr wordt genoemd (97: 1), d.i. een der laatste tien nachten in de maand Ramadan. De nacht duidt een tijd van duisternis aan, en vandaar een tijd van onwetendheid, wanneer ware kennis van de wereld verdwijnt. Zo’n duisternis ging steeds de komst van een profeet vooraf, en toen de Heilige Profeet Moehammad (s.a.w.) verscheen, heerste zulk een duisternis in alle landen. Deze nacht wordt een gezegende nacht genoemd, omdat daarop de grootste openbaring van het Goddelijk licht volgde.

1185 Omdat de Goddelijke openbaring de waarheid van de valsheid onderscheidt en de mensen de schatten der wijsheid onthult.

1186 De in deze verzen gemaakte vermeldingen zijn alle profetisch, evenzo de verklaring in vs. 15: Wij zullen de kastijding een weinig wegnemen, want op het wegnemen van de droogte volgde de geweldigste aangrijping, die de verovering van Makkah met zich meebracht. Boeghari gewaagt aldus: “Toen de Qoereisjieten de Heilige Profeet (s.a.w.) (mogen vrede en de zegeningen Allah’s op hem rusten) wederstonden, bad hij, dat zij door jaren van droogte bevangen zouden worden, zoals de jaren van Joesoef (a.s.) (d.i. zeven jaren); en hongersnood en ellende overvielen hen, totdat zij beenderen en dode lichamen aten; en een persoon placht naar de hemel te kijken, en hij zag tussen hem en die zoiets als rook van wege de harde bezoeking”.

1187 Deze voorspelling schijnt betrekking te hebben op de nederlagen, die de Qoereisjieten in de oorlogen voortdurend zouden lijden, aanvangende met de oorlog bij Badr en uitlopende op de definitieve omverwerping van hun macht door de verovering van Makkah. Ibn-i-Mas’oed zegt, dat met geweldigste aangrijping bedoeld wordt: de dag van Badr.

24 En laat de zee tussengelegen achter; 1188 waarlijk zij zijn een leger, dat verdronken zal worden.

25 Hoe vele van de tuinen en bronnen hebben zij achtergelaten!

26 En korenvelden en voortreffelijke plaatsen!

27 En schone dingen, waarin zij zich verheugden!

28 Zo (was het), en Wij gaven die als een erfenis aan een ander volk.

29 En de hemel en de aarde hebben niet over hen geweend, noch werd hun uitstel gegeven.

—————————————————————————————————————————————————————————-

1188 Rahw, hier vertaald door tussengelegen, betekent ook kalm, d.w.z. er was geen storm op zee, toen de Israëlieten die verlieten.

Paragraaf 2 Het Goede en het Kwade vergolden.

30 En voorzeker bevrijdden Wij de kinderen Israëls van de vernederende kastijding,

31 Van Farao; waarlijk, hij was hoogmoedig (en een) van de buitensporige.

32 En voorzeker kozen Wij hen met (Onze) kennis boven de volkeren.

33 En Wij gaven hun van de mededelingen, waarin een duidelijke zegen was.

34 Waarlijk, dezen zeggen:

35 Er is slechts onze eerste dood en wij zullen niet opgewekt worden:

36 Breng dan onze vaderen (terug), indien gij waarheidlievend zijt.

37 Zijn zij beter of het volk van Toebba1189 en degenen (die) vóór hen (leefden)? Wij verdelgden hen, want waarlijk, zij waren schuldig.

38 En Wij hebben de hemelen en de aarde en wat tussen beide is niet in scherts geschapen.

39 Wij hebben beide slechts met de waarheid geschapen, maar de meeste hunner weten (het) niet.

40 Waarlijk, de dag der scheiding is hun bestemde tijd, van allen hunner!

41 De dag waarop een vriend van geen nut zal zijn voor (zijn) vriend; noch zullen zij geholpen worden,

42 Behalve degenen, wie Allah genadig zal zijn; waarlijk, Hij is de Machtige, de Genadige.

—————————————————————————————————————————————————————————-

1189 De koningen der Hamjarieten voerden de titel van Toebba.

Paragraaf 3 Het Goede en het Kwade vergolden.

43 Waarlijk, de boom Zaqqoem,

44 Is het voedsel der zondigen,

45 Als de droesem van olie; die zal in (hun) buiken zieden,

46 Als het zieden van heet water.

47 Grijp hem aan en sleep hem naar het midden der hel;

48 Stort vervolgens de marteling van het ziedende water over zijn hoofd:

49 Smaak; gij zijt waarlijk de machtige, de aanzienlijke.

50 Waarlijk, dit is datgene waarover gij twistte.

51 Waarlijk, de rechtschapene zijn op een veilige plaats.

52 In tuinen en (te midden van) bronnen;

53 Zij zullen fijne en dikke zijde dragen, tegenover elkander (zittende);

54 Zo (zal het zijn), en Wij zullen hen met reine schonen verenigen.

55 Zij zullen daarin in zekerheid om iedere vrucht roepen;

56 Zij zullen daarin de dood niet smaken, behalve de eersten dood, en Hij zal hen voor de kastijding der hel hoeden.

57 Een goedertierenheid van uw Heer; dit is het grote succes.

58 Derhalve hebben Wij het in uw taal gemakkelijk gemaakt, opdat zij gedachtig zouden zijn.

59 Derhalve, wacht; waarlijk, ook zij wachten.