HOOFDSTUK 42 Asj-Sjoeraa (DE BERAADSLAGING)
GEOPENBAARD TE MAKKAH 5 Paragrafen en 53 verzen
Algemene opmerkingen:
Dit is het derde hoofdstuk van de Ha Miem- groep en staat bekend onder de naam van De Beraadslaging. De titel is ontleend aan vs. 38, dat de Moeslims beveelt zich tot regel te stellen, bij alle gewichtige zaken met elkaar te raadplegen. Dit bevel legt inderdaad de grondslag van een regering door beraadslaging of een parlementaire regering.
Wat het jaar der openbaring en het verband betreft, zie de algemene opmerkingen over hoofdstuk 40. Daar de gevolgen van het verwerpen der waarheid reeds in het vorige hoofdstuk behandeld zijn, wordt ons hier medegedeeld, dat de Goddelijke genade alle andere Goddelijke attributen overheerst, en bijgevolg zegt de eerste paragraaf, dat zelfs het waarschuwen een genadige daad van de kant van het Goddelijk Wezen is, want Hij openbaart Zijn wil door Zijn profeet, terwijl Zijn engelen vergiffenis voor de mensen vragen. De tweede paragraaf verklaart, dat het Goddelijk oordeel gegeven moet worden om verschillen bij te leggen. De derde geeft blijde aan de gelovigen. De vierde vestigt de aandacht op het feit, dat zelfs de onrechtvaardige niet onverwacht om hun tekortkomingen gestraft worden, maar dat Allah, hun Schepper, geduld met hen heeft en zelfs hun leed wegneemt; daarom moeten de gelovigen geduldig zijn onder beproevingen en hun vijanden vergeven. De laatste paragraaf verklaart, dat de Heilige Qoer-An recht leidt, daar hij een openbaring van het Goddelijk Wezen is; daarom zullen zij, die zijn voorschriften niet volgen, in armzaligen toestand verkeren.
Paragraaf 1 Goddelijke Genade in het waarschuwen.
Biesmiellaahier – Rahmaanier – Rahiem.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1 Geloofde, Glorierijke,
2 Wetende, Horende, Machtige Allah, 1158
3 Alzo openbaart Allah, de Machtige, de Wijze, tot u, en (alzo openbaarde Hij) tot degenen vóór u.
4 Aan Hem behoort al wat in de hemelen en al wat op de aarde is, en Hij is de Hoge, de Grote.
5 De hemelen scheuren van boven hen schier vaneen en de engelen verkondigen de lof van hun Heer en vragen vergiffenis voor degenen die op de aarde zijn; 1159 nu waarlijk, Allah is de Vergevensgezinde, de Genadige.
6 En (aangaande) degenen die bewakers buiten Hem nemen, Allah waakt over hen, en gij zijt geen waker over hen.
7 En alzo hebben Wij u een Arabische Qoer-An geopenbaard, opdat gij de moederstad en degenen daaromheen zou waarschuwen, en opdat gij waarschuwen zou voor de dag der vergadering, waaraan geen twijfel is; een partij zal in de tuin zijn en (een andere) partij in het brandende vuur.
8 En indien het Allah had behaagd, zou Hij hen zekerlijk tot één volk hebben gemaakt maar Hij laat wie Hij wil in Zijn genade ingaan, en het zijn de onrechtvaardigen, die geen bewaker of helper zullen hebben.
9 Of hebben zij bewakers buiten Hem genomen? Maar Allah is de Bewaker, en Hij geeft leven aan de doden en Hij geeft macht over elk ding.
—————————————————————————————————————————————————————————-
1159 Het Goddelijk mishagen over de verdorvenheid van de mens is zeer groot, maar Zijn genade verdringt alles, zodat Zijn engelen vergiffenis voor de mensen vragen.
1158 De eerste twee letters zijn dezelfde als die aan het begin van hoofdstuk 40. Wat de laatste drie letters betreft, ain duidt aan: aliem of Wetende, sien: samie, of Horende, qaf: qadier of Machtig.
Paragraaf 2 Er zal een Oordeel gegeven worden.
10 En over welke zaak gij het ook oneens zijt, het oordeel daarover is (in) Allah’s (hand); dat is Allah, mijn Heer; op Hem vertrouw ik en tot Hem wend ik mij menigvuldig.
11 De Schepper der hemelen en der aarde; Hij heeft vrouwen voor u uit uw zelf geschapen en ook weifjes dieren van het vee, u daardoor vermenigvuldigende; niets is als Zijn gelijkenis; en Hij is de Horende, de Ziende. 1160
12 Aan Hem behoren de schatten der hemelen en der aarde; Hij breidt de middelen van bestaan uit voor wie Hij wil en beperkt (ze); waarlijk, Hij is met elk ding Bekend.
13 Hij heeft u van de godsdienst duidelijk gemaakt wat Hij Noeh (a.s.) voorschreef en datgene wat Wij u hebben geopenbaard en wat Wij Ibrahiem en Moesa en Iesa (a.s.) voorschreven, namelijk: houd u
aan gehoorzaamheid en wees daarin niet verdeeld; hard is voor de ongelovigen datgene, waartoe gij hen roept; Allah kiest voor Zich wie Hij wil en leidt hem tot Zich, die zich menigvuldig (tot Hem) wendt.
—————————————————————————————————————————————————————————-
1160 Zo bovenzinnelijk is het Goddelijk Wezen en zo zeer boven alle begrippen van stoffelijke dingen verheven, dat men zich, aelfs overdrachtelijk, geen gelijkenis van Hem kan voorstellen, want niet alleen is niets Hem gelijk, maar ook is niets – zoals hier wordt verklaard – als Zijn gelijkenis.
14 En zij waren niet verdeeld, dan nadat de kennis tot hen was gekomen, uit onderlinge nijd; en indien van uw Heer niet een woord ware uitgegaan, tot een bestemden tijd, zou het oordeel tussen hen zekerlijk gegeven zijn; en degenen wie het Boek na hen als een erfenis gegeven werd, verkeren daaromtrent zekerlijk in onrustbarende twijfel.
15 Blijf daartoe uitnodigen en blijf standvastig op de rechten weg, zoals u is bevolen, en volg niet hun lage begeerten, en zeg: Ik geloof in wat Allah van het Boek heeft geopenbaard, en mij is bevolen recht tussen u te doen; Allah is onze Heer en uw Heer; wij zullen onze werken hebben en gij zult uw werken hebben; er is geen twist tussen ons en u; Allah zal ons vergaderen, en tot Hem is de wederkomst.
16 En (aangaande) degenen die over Allah twisten, nadat Hem gehoorzaamheid is bewezen, hun twist zal nietig zijn bij hun Heer, en op hen is toorn, en voor hen is een gestrenge kastijding.
17 Allah is Hij, Die het Boek met waarheid en de weegschaal geopenbaard heeft 1161 en wat zal u doen weten, dat het uur wellicht nabij is.
—————————————————————————————————————————————————————————-
1161 De weegschaal betekent de wet, waarmee de rechten en plichten der mensen gewogen worden. Merk op, hoe de Heilige Qoer-An ter aanduiding van geestelijke dingen termen bezigt, die op stoffelijke dingen toepasselijk zijn. Een recht begrip van dit punt ruimt vele moeilijkheden bij de bestudering van het Heilige Boek uit de weg.
18 Degenen die daarin niet geloven, wensen het te verhaasten en degenen die geloven, zijn daarvoor in vreze, en zij weten, dat het de waarheid is. Nu waarlijk, degenen die stijfzinnig over het vuur twisten, verkeren in grote dwaling.
19 Allah is goedertieren jegens Zijn dienaren; Hij geeft onderhoud aan wie Hij wil; en Hij is de Sterke, de Machtige.
Paragraaf 3 Allah’s behandeling is rechtvaardig.
20 Al wie het gewin van het hiernamaals wenst, hem zullen Wij meer van dat gewin geven; en al wie het gewin dezer wereld wenst, hem geven Wij daarvan, en in het hiernamaals zal hij geen aandeel hebben.
21 Of hebben zij deelgenoten, die hun een godsdienst hebben voorgeschreven, die Allah niet veroorlooft? En ware het niet het woord des oordeels, er zou zekerlijk een beslissing tussen hen gegeven zijn; en waarlijk, de onrechtvaardigen zullen een pijnlijke kastijding hebben.
22 Gij zult de onrechtvaardigen zien vrezen, ter oorzaken van wat zij verdiend hebben, en het moet hen overkomen; en degenen die geloven en het goede doen, zullen in de bloeiende weiden der tuinen zijn; zij zullen bij hun Heer hebben wat zij wensen; dat is de grote goedertierenheid.
23 Dat is het waarvan Allah blijde tijdingen aan Zijn dienaren geeft, (aan) degenen die geloven en goede werken doen. Zeg: Ik vraag er u geen beloning voor, behalve liefde voor verwanten; 1162 en al wie het goede verdient, hem geven Wij daarin meer van het goede; waarlijk, Allah is Vergevensgezind, Dankbaar.
24 Of zeggen zij: Hij heeft een leugen tegen Allah verzonnen? Indien het Allah behaagde, zou Hij uw hart verzegelen; 1163 en Allah zal de valsheid te niet doen en de waarheid door Zijn woorden bevestigen; waarlijk, Hij is Bekend met wat in de harten is.
25 En Hij is het, Die van Zijn dienaren hun berouw aanneemt en de boze werken begenadigt, en Hij weet wat gij doet;
26 En Hij verhoort degenen die geloven en goede werken doen, en geeft hun meer uit Zijn goedertierenheid; en (aangaande) de ongelovigen zij zullen een gestrenge kastijding hebben.
27 En indien Allah de voorziening voor Zijn dienaren overvloedig maakte, zouden zij zekerlijk op de aarde opstaan; maar Hij zendt ze neder overeenkomstig een maat, zoals het Hem behaagt; waarlijk, Hij is Zich Zijn dienaren bewust, Ziende.
28 En Hij is het, Die de regen nederzendt, nadat zij gewanhoopt hebben, en Hij spreidt Zijn genade uit; en Hij is de Bewaker, de Geloofde.
29 En een zijner tekenen is de schepping der hemelen en der aarde en wat Hij in beide aan levende wezens verspreid heeft; en wanneer het Hem behaagt, is Hij almachtig om hen te vergaderen.
—————————————————————————————————————————————————————————-
1162 Dat de Heilige Profeet (s.a.w.) geen beloning vroeg, wordt in de Heilige Qoer-An herhaaldelijk verklaard. Liefde voor verwanten was een der grote boodschappen, die hij bracht. De Arabieren waren één volk, maar zij waren hopeloos verdeeld, en hen verenigen was het eerste grote werk, dat verricht moest worden. Deze woorden kunnen echter ook deze betekenis hebben: Ik vraag er u geen beloning voor, behalve liefde voor het bereiken van de nabijheid tot Allah. Elders staat: “Ik vraag u daarvoor geen beloning, behalve dat hij, die wil, de weg tot zijn Heer neemt” (25: 57)
1163 Het verzegelen van het hart van de Heilige Profeet (s.a.w.) betekent niet, dat het verzegeld werd voor de waarheid, die aan hem werd geopenbaard, maar dat het beveiligd werd voor hun beschimpingen, want zij beschimpten de Heilige Profeet (s.a.w.) en noemden hem een bedrieger.
Paragraaf 4 De gelovigen moeten geduldig zijn.
30 En welke ramp u ook overkomt, ze is wegens datgene wat uw handen hebben gewrocht, en (nochtans) vergeeft Hij de meeste (van uw zonden).
31 En gij kunt op de aarde niet ontkomen, en gij zult geen Bewaker of Helper buiten Allah hebben.
32 En onder Zijn tekenen zijn de schepen in de zee, als bergen.
33 Indien het Hem behaagt, doet Hij de wind bedaren, zodat zij onbeweeglijk op haar rug liggen; waarlijk, hierin zijn tekenen voor ieder lijdzame, dankbare;
34 Of Hij kan ze doen vergaan om wat zij verdiend hebben, en (zelfs dan) veel begenadigen;
35 En (opdat) degenen die over Onze mededelingen twisten, weten, (dat) er voor hen geen toevluchtsoord is.
36 Derhalve, wat ding u ook gegeven wordt, dat is slechts een voorziening van het leven dezer wereld, en wat bij Allah is, is beter en duurzamer voor degenen die geloven en op hun Heer vertrouwen.
37 En degenen die de grote zonden en onzedelijkheden vermijden; en wanneer zij toornig zijn, vergeven zij.
38 En degenen die naar hun Heer luisteren en het gebed onderhouden – en hun zaak wordt (door) onderlinge beraadslaging (beslist) – en die uitgeven van wat Wij hun hebben gegeven. 1164
39 En degenen die, wanneer een groot onrecht hen treft, zich verdedigen.
40 En de vergelding van het kwaad is een straf daaraan gelijk, maar wie vergeeft en zich Betert, zal van Allah zijn beloning hebben; waarlijk, Hij heeft de onrechtvaardigen niet lief. 1165
—————————————————————————————————————————————————————————-
1164 Het is duidelijk dat de Moeslims in dit vroege tijdvak geen belangrijke zaken hadden te beslis- sen, waarvoor zij met elkander moesten beraadslagen; toch is tussen de twee geboden, die de grondslag zijn van een waar Islamitisch leven, een derde ingelast, dat voorschrijft, dat er in de regel geraadpleegd moet worden. Het is duidelijk, dat dit gebod bedoeld is om hen er op voor te bereiden, de gewichtige staatszaken en alle zaken die met het wel en wee van het volk verband houden, te leiden: Trouwens, het woord amr, dat ik door zaak heb vertaald, betekent gebod, en amr-oel-Allah of Allah’s gebod betekent vaan de bevestiging van het koninkrijk Allah’s, dat een Islamietisch koninkrijk beduidt. Het gebruik van het woord amr heeft hier derhalve betrekking op het Islamietische koninkrijk, waarvan de zaken door beraadslaging moeten worden geleid. In dezen heeft de Islam de grondslag gelegd voor een parlementaire regering, en deze gedachte komt duidelijk en prachtisch tot uitdrukking in de eerste dagen van het Kalifaat, toen de Chalifa elke belangrijke zaak in handen moest stellen van een Madjlis-i-Sjoerd (raad). Het is waarlijk vreemd, dat de Europeanen nu de parlementaire regering als een instelling beschouwen, die de Islam absoluut onbekend en voor het Moeslims volk ongeschikt is.
1165 Hier wordt een gulden regel voorgeschreven, die betrekking heeft op het vergeven van het kwaad. De vastgestelde regel is deze, dat het kwaad vergolden moet worden met een straf, die daaraan evenredig is. Merk op, dat de straf die voor een kwaad toegediend wordt, een sajji’ah of een kwaad wordt genoemd, want de Arabieren spreken van de vergelding van een kwaad in termen van dat kwaad. Merk ook op, dat de straf evenredig moet zijn aan het kwaad. Voorts, dat vergiffenis niet over het hoofd wordt gezien, en ook niet zodanig gepredikt, dat die onuitvoerbaar is. In de Islam hebben wij noch het ene uiterste van tand om tand (Ex. 21: 24 – 25), noch het andere uiterste van zo wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere toe (Matth. 5: 39), of zo iemand met u rechter wil, en uwen rok nemen, laat hem ook de mantel (Matth. 5: 40);\ het is de gulden en de schone middelweg, dat vergiffenis geschonken kan worden, indien zij de zaak verbeteren en de misdadiger zelf goed doen zal. Het doel dan men zich voor ogen moet stellen, is verbeteren, onverschillig of het bereikt kan worden door een evenredige straf op te leggen of door vergiffenis te schenken.
41 En wie zich verdedigen, nadat zij onderdrukt zijn – dezen zijn het, tegen wie geen weg is (om te berispen).
42 De weg (om te berispen) is slechts tegen degenen, die de mensen onderdrukken en ten onrechte op de aarde opstaan; dezen zullen een pijnlijke kastijding hebben.
43 En al wie lijdzaam en vergevensgezind is – waarlijk, dat is (een) van de zaken, tot het verrichten waarvan moet worden besloten.
Paragraaf 5 De Openbaring leidt recht.
44 En hij die Allah in dwaling laat, heeft na Hem geen bewaker; en gij zult de onrechtvaardigen, wanneer zij de kastijding zien, zien zeggen: Is er een weg om terug te keren?
45 En gij zult hen daarvóór gebracht zien, zich verootmoedigende van wegen de vernedering, kijkende met een beschroomde blik. En degenen die geloven, zullen zeggen: Waarlijk, de verliezers zijn degenen, die ten dage der opstanding zichzelf en hun volgelingen hebben verloren. Nu waarlijk, de onrechtvaardigen zullen in een duurzame kastijding zijn.
46 En zij zullen buiten Allah geen vrienden hebben om hen te helpen; en hij die Allah in dwaling laat, zal geen weg hebben.
47 Luister naar uw Heer, aleer van Allah de dag komt, waaraan geen afkeren zal zijn; gij zult te dien dage geen toevluchtsoord hebben, noch zult gij in staat zijn te loochenen.
48 Maar indien zij zich afwenden, hebben Wij u niet als een waker over hen gezonden; op u rust slechts (de plicht de boodschap) over te brengen; en waarlijk, wanneer Wij de mens van Onze genade doen smaken, verheugt hij zich daarover; en indien hen een kwaad treft, wegens wat hun handen alreeds hebben gedaan, dan is de mens waarlijk ondankbaar.
49 Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde; Hij schept wat Hij wil; Hij schenkt aan wie Hij wil dochters en schenkt aan wie Hij wil zonen.
50 Of Hij maakt hen van beide soorten, mannelijk en vrouwelijk; en Hij maakt wie Hij wil onvruchtbaar; waarlijk, Hij is de Wetende, de Machtige.
51 En het is niet voor welken sterveling ook (weggelegd), dat Allah tot hem toespreken behalve door ingeving of van achter een sluier, of door een gezant te zenden en met Zijn verlof te openbaren wat Hem behaagt; 1166 Waarlijk, Hij is Hoog, Wijs.
52 En aldus openbaarden Wij op Ons bevel een geïnspireerd boek tot u. 1167 Gij wist niet wat het Boek was, noch (wat) het geloof (was), maar Wij maakten het tot een licht, daarmede leidende wie Wij willen van Onze dienaren; en waarlijk, gij wijst de weg naar het rechte pad:
53 Het pad Allah’s, aan Wie behoort al wat in de hemelen en al wat op de aarde is; nu waarlijk, tot Allah komen tenslotte alle zaken terug.
—————————————————————————————————————————————————————————-
1166 Overeenkomstig dit vers spreekt Allah op drie manieren tot de mens: (1) Door wahj, dat letterlijk betekent: een haastige inblazing of een gedachte waardoor de mens bezield wordt. Dit is de eigenlijke openbaring niet, aangezien de ontvanger geen woorden worden medegedeeld. (2) Van achter een sluier, zoals een visioen of een kasjf, in welke beide gevallen de persoon in de slaap of in wakende toestand een visioen ziet, of een ilhaam, waarbij de ontvanger woorden hoort of geschreven ziet of die onwillekeurig uit. Deze laatste is de hoogste vorm van openbaring, welke niet-profeten ontvangen. (3) Wat technisch openbaring wordt genoemd, d.i. woorden die de engel de ontvanger der openbaring overbrengt. Dit wordt wahj-i-matloeww of gereciteerde openbaring genoemd, en deze vorm van openbaring wordt slechts aan profeten Allah’s geschonken.
1167 Het Arabische woord is roeh, dat zowel geest als openbaring betekent, want de openbaring geeft geestelijk leven. Vandaar de vertaling.