GEOPENBAARD IN MAKKAH: 6 paragrafen; 60 verzen
Het hoofdstuk ontleent zijn naam aan de belangrijke profetie betreffende de zege van de Romeinen over de Perzen, die ten tijde van de profetie het hele Romeinse Rijk hadden overgenomen en bijna voor de poorten van Constantinopel stonden. Het belang van dit hoofdstuk schuilt echter niet alleen in deze profetie, maar ook in een andere en grootsere profetie die tegelijkertijd werd verkondigd. Dit is de profetie aangaande de zege van de moeslims op hun machtige vijand, de Qoeraisj; een omstandigheid die, gezien in het licht van de gebeurtenissen waarop een menselijke gevolgtrekking zou kunnen zijn gebaseerd, onmogelijk was. Deze profetie ging in vervulling bij de slag bij Badr, die in hetzelfde jaar plaatsvond als de zege van de Romeinen op de Perzen. Wat deze groep van vier hoofdstukken, het 29e, 30e, 31e, en 32e, die alle met alif lām mim beginnen, met elkaar gemeen hebben, is de grootse en majestueuze verklaring dat een grote natie op het punt stond uit het dode land van Arabië te herrijzen. Deze profetie, die in al deze hoofdstukken duidelijk genoemd wordt, komt hier het duidelijkst tot uitdrukking. De datum van de openbaring van dit hoofdstuk wordt door de beste deskundigen in het zesde of zevende jaar voor de Hidjrah geplaatst.
Het hoofdstuk begint met een verwijzing naar de Romeinse nederlaag, en verkondigt onmiddellijk een profetie aangaande de triomf van Rome over haar vijand. Hier voegt hij tegelijkertijd een profetie aan toe aangaande een grote zege van de moeslims over hun onderdrukkers. De tweede paragraaf gaat over de twee groepen van gelovigen en ongelovigen, en stelt dat hun respectievelijke omstandigheden binnenkort omgekeerd zullen zijn, waarbij de moeslims de overhand zullen krijgen. De derde paragraaf verwijst naar de uiting van Goddelijke macht in de natuur als een bewijs dat een uiting van dezelfde macht de zege van de Islām tot stand zal brengen. De vierde paragraaf laat zien dat de geestelijke triomf van de Islām een zekerheid is, omdat hij inspeelt op de menselijke natuur en beantwoordt aan alle benodigheden van de natuurlijke religie van de mens. Dit zou de aard van de mens uiteindelijk aan moeten spreken en de Islām zou universeel aanvaard moeten worden. Deze triomf, zo wordt in de volgende paragraaf gezegd, moest volbracht worden door middel van een grootse en geweldige hervorming in Arabië. In de slotparagraaf wordt tegen degenen die, vanwege de machtige tegenstand tegen de vooruitgang van de Islām, twijfelden aan de voltooiing van een dergelijke revolutie, gezegd dat deze tegenstand absoluut omvergeworpen zou worden.
——————————————————————————————————————————————————————————
PARAGRAAF 1: Een grootse profetie
Biesmiellāhier – Rahmānier – Rahiem.
In de naam van Allāh, de Erbarmer, de Barmhartige.
1 ‘Alif–Laaam–Miem.
1 Ik Allāh, ben de Beste Weter.a
2 Gulibatir–Roemu,
2 De Romeinen zijn verslagena
3 Fie ‘adnal–ardi wa hummim-ba-di galabihim sayagliboen,
3 In een dichtbijgelegen land, en zij zullen, na hun verlies, overwinnena
4 Fie biz-‘i sinien. Lillaahil–‘Amru min-qablu wa mim ba’-d: Wa yawma-‘iziny-yafrahul–Mu’-minoena
4 Binnen negen jaar. Aan Allāh behoort het bevel ervoor en erna. En op die dag zullen de gelovigen zich verheugen
5 Bi-nasrillaah. Yansuru many-yasjaaa: wa Huwal–‘Aziezur–Rahiem.
5 In Allāh’s hulp.a Hij helpt wie het Hem behaagt, en Hij is de Machtige, de Barmhartige –
6 Wa‘-dallaah. Laa yuglifullaahu wa’-dahoe wa laakinna ‘aksaran-naasi laa ya’-lamoen.
6 (Het is) Allāh’s belofte! Allāh zal niet falen in Zijn belofte, maar de meeste mensen weten dit niet.
7 Ya’-lamoena zaahiram-minal-hayatid-dunyaa wa hum ’anil–‘Aagirati hum gaafiloen.
7 Zij kennen het uitwendige van dit wereldse leven, maar wat betreft het het Hiernamaals zijn zij onachtzaam.
8 ‘Awalam yatafakkaroe fie anfusihim? Maa galaqallaahou-samaawaati wal-arda wa maa baynahu- maaa ‘illaa bilhaqqi wa adjalim-musammaa: wa inna kasieram-minnannaasi biliqaaa-i Rabbihim lakaafiroen!
8 Denken zij hier zelf niet over na? Allāh schiep de hemelen en de aarde en wat zich daartussen bevindt naar waarheid, en (voor) een vastgestelde termijn. En waarlijk ontkennen de meeste mensen de ontmoeting met hun Heer.
9 ‘Awalam yasieroe fil-‘ardi fayanzoeroe kayfa kaana ‘Aaqibatul-laziena min qablihim? Kaanoe ‘asjad-da minhum qauwwatanwwa ‘asaarul–‘arda wa amaroehaaa ‘aksara mimmaa ‘amaroehaa wa djaaa-‘athum rusuluhum-bil–Bayyinaat: famaa kaanallaahu liyazlimahum wa laakin-kaanoe’ anfusahum yazlimoen.
9 Hebben zij de aarde niet bereisd en gezien wat het einde was van diegenen vóór hen? Zij waren sterker dan dezen in moed, en groeven de aarde op,a en bouwden er meer op dan dezen hebben gebouwd. En hun boodschappers kwamen tot hen met duidelijke argumenten. Dus het was niet Allāh Die hen onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
10 Summa kaana ‘Aaqibatallaziena asaaa-‘ussoe-‘aaa ‘an kazzaboe bi–‘Aayaatillaahi wa kaanoe bihaa yastahzi-‘oen.
10 Slechts was toen het einde van degenen die kwaad deden, omdat zij de boodschap van Allāh afwezen en deze bespotten.
——————————————————————————————————————————————————————————
1a. Zie 2:1a.
2a. De mensen van het rijk noemden zichzelf Romeinen, en voor hen was Griek, wat gelijk stond aan heiden, een scheldwoord (Butler’s Arab Conquest of Egypt, voetnoot, p. 141).
3a. De strijd tussen Perzië en het Romeinse Rijk was al lange tijd gaande. De grote strijd waarin Perzië zegevierde, begon in het jaar 602 van het christelijke tijdperk. In dit jaar begon Chosroes II van Perzië een oorlog met Rome om de dood van Maurice te wreken, die vermoord was door Phocas. “Zijn legers plunderden Syrië en Klein Azië, en naderden in 608 Chalcedon. In 613 en 614 werden Damascus en Jeruzalem ingenomen door Generaal Shahabaraz en het Heilige Kruis werd triomfantelijk weggevoerd. Spoedig daarna werd zelfs Egypte veroverd. De Romeinen konden maar weinig tegenstand bieden, daar zij verscheurd werden door interne meningsverschillen en onder druk stonden van de Avaren en de Slaven” (En. Br., Art. “Chosroes II”). Toen het nieuws van deze overwinning Makkah bereikte, waren de Qoeraisj in jubelstemming, omdat hun sympathieën meer bij de Perzen lagen die het vuur aanbaden, dan bij de christenen die als volgelingen van de geschriften door hen bij de moeslims werden ingedeeld. Het was in het jaar 615 of 616 dat deze openbaring tot de Profeet (s.a.w.) kwam, met daarin twee verschillende profetieën. Eén over de vernietiging van de zegevierde Perzen die zelfs de poorten van Constantinopel al bereikt hadden, door de Romeinen die tegen die tijd behoorlijk uitgeput waren. De tweede profetie betrof de vernietiging van het machtige volk van Makkah door een handvol vervolgde moeslims.
Het is opmerkelijk dat er, tegelijk met de twee profetieën, ook een tijdslimiet werd genoemd waarbinnen zij vervuld zouden worden. Het woord bid‘, dat aan het begin van het volgende vers staat, betekent volgens de belangrijkste deskundigen, tussen de drie en negen jaar (LL). Het was precies binnen negen jaar, in het jaar 624 van de christelijke jaartelling, dat het tij zich tegen het machtige Perzische Rijk keerde, hetzelfde jaar waarin de machtige Qoeraisj bij Badr verslagen werden door de hulpeloze moeslims.
“In 624 trok hij (Heraclius) op tot in noord Medea, waar hij de grote vuurtempel van Goudzak vernietigde” (En. Br., Art. “Chosroes II”). In hetzelfde jaar versloegen 313 moeslims, waaronder vele nieuwe, jongeren zonder enige wapens, ongeveer duizend van de Qoeraisj strijders, waarbij zij alle leiders doodden en zo de vijand de genadeslag toedienden. De successen van het moeslimleger aan de ene kant en van de Romeinen aan de andere kant, duurden voort tot de Qoeraisj geheel verpletterd werden door de verovering van Makkah in 630. “Het Perzische Rijk verzonk van de klaarblijkelijke grootsheid die het tien jaar geleden bereikt had, in hopeloze anarchie” (En. Br.).
Rodwell probeert de kracht van de profetie te temperen door te stellen dat de vocaaltekens later werden aangebracht en dat de profetie dus op twee manieren gelezen kan worden. Ofwel vertaald als hierboven, “En zij zullen, na hun verlies, overwinnen”, of men kan sa-joeghlaboen lezen. “En zij zullen, nadat zij verslagen zijn, worden verslagen.” In feite is de regel zo gelezen tamelijk betekenisloos, want het heeft geen zin om te zeggen dat zij verslagen zullen worden na hun nederlaag. De toevoeging van de woorden op die dag zullen de gelovigen zich verheugen maakt het echter zeer duidelijk dat het woord jaghliboen is – zij zullen overwinnen – daar het de zege van de Romeinen was waar de gelovigen zich over zouden kunnen verheugen. Er bestaat geen twijfel over dat alleen onwetendheid omtrent de manier waarop de openbaring van de Qoer-ān verspreid werd, het enige excuus is dat iemand kan aanvoeren voor een dergelijke absurde suggestie. Ieder geopenbaard deel werd door grote aantallen mensen in het geheugen opgenomen en werd steeds weer herhaald in gezamenlijke gebeden. De vocaaltekens konden dus nooit onbeslecht gelaten worden. Er is bevendien duidelijk bewijs dat Aboe Bakr, toen dit vers geopenbaard werd, in een publieke bijeenkomst verzekerde dat de Romeinen hun vijanden binnen drie jaar zouden verslaan. Oebajj ibn Chalf, een ongelovige, ontkende dit en er werden tien kamelen om verwed. Toen dit de Heilige Profeet (s.a.w.) ter ore kwam vertelde hij Aboe Bakr dat de tijdslimiet van drie jaar niet juist was, omdat bid‘ van drie tot negen jaar betekende. De tijdslimiet werd aan de hand daarvan bijgesteld en de weddenschap werd verhoogd tot honderd kamelen (IJ). Dit geeft nog duidelijker aan hoe zeker de metgezellen en de Heilige Profeet (s.a.w.) zelf waren van de vervulling van de profetie. Wedden werd niet lang daarna natuurlijk afgeschaft in Madinah.
5a. De hulp van Allāh was de hulp tegen het idolate volk van Makkah die de gelovigen steeds weer beloofd werd. We zien hier dus een duidelijke profetie aangaande de zege van de moeslims over het volk van Makkah, die plaats zou moeten vinden binnen negen jaar vanaf de verkondiging van de profetie. Ze kwam in de strijd bij Badr tot vervulling.
9a. Het opgaven van de aarde duidt op het omploegen van aarde voor de landbouw, op het opgraven van de aarde voor mineralen en op het maken van aquaduchten, alsook op het leggen van fundamenten voor gebouwen.
PARAGRAAF 2: De twee partijen
11 ‘Allaahu yabda-‘ul-galqa summa yu-‘iduhoe summa ‘ilayhi turdja-‘oen.
11 Allāh brengt de schepping voort, en reproduceert haar dan, en tot Hem zullen dan worden teruggebracht.
12 Wa Yawma taqoemus–Saa-‘atu yublisul-mudjrimoen
12 En de dag dat het Uur komt, zullen de schuldigen wanhopen.
13 Wa lam yakul-lahum-min Sjurakaaa-‘ihim Sjufa-‘aaa-u wa kaanu bi–Sjurakaaa-‘ihim kaafirien.
13 En zij zullen geen bemiddelaars hebben onder hun afgoden, en zij zullen hun afgoden afwijzen.
14 Wa Yawma taqoemus–Saa-‘atu Yawma ‘iziny-yatafarraqoen.
14 En de dag dat het Uur komt, die dag zullen zij van elkaar worden gescheiden.
15 Fa-‘ammallaziena ‘aamanoe wa ‘amilus-saalihaati fahum fie Rawzatiny-yuhbaroen.
15 En wat betreft degenen die geloofden en goeddeden, zij zullen in gelukkig worden gemaakt in een tuin.
16 Wa ammallaziena kafaroe wa kazzaboe bi–Aayaatinaa wa liqaaa-il-Aagirati fa-ulaaa-ika fil-azaabi muhzaroen.
16 En wat betreft degenen die niet geloofden en die Onze boodschap en de ontmoeting in het Hiernamaals afwezen, zij zullen tot de straf worden gebracht.
17 Fa-Subhaanallaahi hiena tumsoena wa hiena tusbi-‘hoen.
17 Dus glorie aan Allāh wanneer jullie de avond binnengaan en wanneer jullie de ochtend binnengaan.
18 Wa lahul–Hamdu fissamaawaati wal-‘ardi wa ‘asjiyyanwwa hiena tuzhiroen.
18 En geprezen is Hij in de hemelen en op aarde, en in de namiddag en wanneer de zon de daling inzet.a
19 Yugridjul-hayya minalmayyiti wa yugridjul-mayyita minal-hayyi wa yuhyil-‘arda ba’-da mawtihaa: wa kazaalika tugradjoen.
19 Hij brengt het levende voort uit het dode en brengt het dode voort uit het levende, en geeft de aarde leven na haar dood. En zo zullen jullie worden voortgebracht.a
——————————————————————————————————————————————————————————
18a. De vijf gebedstijden worden in dit en het voorgaande vers duidelijk aangegeven, waarbij het avondgebed het gebed bij zonsondergang en het latere avondgebed omvat. De vijf gebedstijden werden in Makkah in acht genomen, en in verslagen die vertellen over de zeer vroege dagen van de missie van de Profeet (s.a.w.), worden plaatsen genoemd waar de moeslims samenkwamen om te bidden.
19a. Dit verwijst duidelijk naar de opkomst van een grootse natie van Arabieren, die zowel geestelijk als intellectueel dood waren.
PARAGRAAF 3: Openbaring van Goddelijke macht in de natuur
20 Wa min ‘Aayaatihie ‘an galaqakum-min-turaabin–summa izaaa ‘antum-basjarun-tantasjiroen!
20 En een van Zijn tekenen is deze, dat Hij jullie schiep uit stof, en zie! Jullie zijn stervelingen die zich verspreiden.
21 Wa min ‘Aayaatihie ‘an galaqa-lakum-min ‘anfusikum azwaadjal-litas-kunoe ‘ilayhaa wa dja-‘ala baynakum-mawaddatanwwa rahmah: ‘inna fie zaalika la–‘Aayaatil-liqawminy-yatafakkaroen.
21 En een van Zijn tekenen is deze, dat Hij voor jullie partners schiep uit julliezelf, opdat jullie gemoedsrust in hen zouden vinden, en Hij plaatste liefde en medeleven tussen jullie.a Waarlijk schuilen hierin tekenen voor een volk dat nadenkt.
22 Wa min ‘Aayaatihie galqus-samaawaati wal-‘ardi wagtilaafu ‘alsinatikum wa ‘alwaanikum: ‘inna fie zaalika la–‘Aayaatil-lil-‘aalimien.
22 En een van Zijn tekenen is de schepping van de hemelen en de aarde en de verscheidenheid van jullie talen en kleuren. Waarlijk schuilen hierin tekenen voor de geleerden.
23 Wa min ‘Aayaatihie mannaamukum-billayli-wannahaari wabtigaa-‘ukum-min–Fazlih: ‘inna fie zaalika la-‘Aayaatil-liqawminy-yasma-‘oen.
23 En een van Zijn tekenen is jullie slaap gedurende de nacht en de dag, en hoe jullie zoeken naar Zijn overvloed. Waarlijk schuilen hierin tekenen voor een volk dat zou willen luisteren.
24 Wa min ‘Aayaatihie yurikumul-barqa gawfanwwa tama-‘anwwa yunazzilu minas-samaaa-‘i maaa-‘an-fayuhyie bihil-‘arda ba’-da mawtihaa: ‘inna fie zaalika la-‘Aayaatil-liqawminy-ya’-qiloen.
24 En een van Zijn tekenen is deze, dat Hij jullie de bliksem laat zien voor vrees en voor hoop, en water naar beneden stuurt uit de wolk en dan daarmee leven geeft aan de aarde na haar dood. Waarlijk schuilen hierin tekenen voor een volk dat begrijpt.
25 Wa min ‘Aayaatihie ‘antaqoemas-samaaa-‘u wal-‘ardu bi–‘Amrih: summa ‘izaa da-‘aakum da’-watam-minal-‘ardi ‘izaaa ‘antum tagrudjoen.
25 En een van Zijn tekenen is deze, dat de hemel en de aarde blijven bestaan door Zijn bevel. En wanneer Hij jullie roept – van de aarde – zie! Dan komen jullie.
26 Wa lahoe man-fissamaawaati wal-‘ard: kullul-lahoe qaanitoen.
26 En aan Hem is wie er ook in de hemelen is en op aarde. Allen zijn gehoorzaam aan Hem.
27 Wa Huwallazie yabda-‘ulgalqa summa yu-‘iduhoe wa huwa ‘ahwanu ‘alayh. Wa lahul- Masalul-‘A’-laa fissamaawaati wal-‘ard: wa Huwal–‘Aziezul–Hakiem.
27 En Hij is het, Die de schepping voortbrengt en haar dan reproduceert, en het is zeer eenvoudig voor Hem. En aan Hem is de meest verheven positie in de hemelen en op aarde; en Hij is de Machtige, de Wijze.a
——————————————————————————————————————————————————————————
21a. Hier wordt uitdrukking gegeven aan de nauwe band man en vrouw (d.w.z. echtgenoot en echtgenote) in bewoordingen die de intimiteit van het huwelijk zo beschrijven dat velen misleid zijn te denken dat hiermee de lichamelijke schepping van de vrouw uit de man wordt bedoeld. Maar de Qoer-ān verklaart zichzelf wanneer hij refereert aan banden van liefde en medeleven, en de gemoedsrust die een getrouwd iemand vindt bij zijn partner. Het vers geeft ons het islamitische ideaalbeeld van het huwelijk, dat niet alleen de toename van het menselijk ras ten doel heeft, maar ook de geestelijke vooruitgang van zowel de man als de vrouw door te verwijzen naar de gemoedsrust die zij bij elkaar vinden.
27a. Mathal, het woord dat hier met positie is vertaald, betekent eigenlijk sifat, d.w.z. omschrijving, toestand, staat of zaak. Het wordt dan gebruikt als “een omschrijving door middel van een vergelijking of een gelijkenis” (LL).
PARAGRAAF 4: Aantrekkingskracht op de menselijke natuur
28 Zaraba lakum-masalammin ‘anfusikum: hal-lakummimmaa malakat aymaanukum-min-sjurakaaa-‘a fie maa razaqnaakum fa-‘antum fiehi sawaaa-‘un-tagaafoenahum ka-giefaatikum ‘anfusakum? Kazaalika nufassilul–‘Aayaati liqawminy-ya’-qiloen.
28 Hij brengt jullie een parabel die op julliezelf betrekking heeft.a Zijn er, onder degenen in het bezit van jullie rechterhanden, deelgenoten in hetgeen waarvan Wij jullie hebben voorzien, zodat jullie wat dat betreft aan elkaar gelijk zijn – jullie vrezen hen zoals jullie elkaar vrezen? Zo maken Wij de boodschap duidelijk aan een volk dat gebrijpt.
29 Balittaba-‘allaziena zalamoe ‘ahwaaa-‘ahum-bigayri ‘ilm. Famany-yahdie man ‘azallallaah? Wa maa lahummin-naasirien.
29 Nee, degenen die onrechtvaardig zijn volgen hun lage verlangens zonder enige kennis; dus wie kan degene leiden die door Allāh in dwaling wordt gelaten? En zij zullen geen helpers hebben.
30 Fa-‘aqim wadjhaka lid–Dieni haniefaa: Fitratallaahillatie fataran-naasa ‘alayhaa: laa tabdiela li-khalqillaah: zaalikad–Dienul–Gayyimu wa laakinna ‘aksaran-naasi laa ya’-lamoen.
30 Dus richt jouw aangezicht oprecht tot religie, de natuur die door Allāh is gemaakt, waarin Hij de mensen heeft geschapen. Allāh’s schepping is niet te veranderen. Dat is de juiste religie – maar de meeste mensen weten (het) nieta –
31 Muniebiena ‘ilayhi wattaqoehu wa ‘aqiemus–Salaata wa laa takoenoe minal-musjrikien;
31 U wend jullie tot Hem; en voldoe jullie plicht aan Hem, en onderhoud hetv gebed en behoor niet tot de polytheïsten,
32 Minallaziena farraqoe Dienahum wa kaanoe Sjiya-‘aa,-kullu hizbim-bimaa ladayhim farihoen!
32 Tot degenen die hun religie opsplitsen en die verworden tot groeperingen; iedere sekte verheugt zich over wat met haar is.
33 Wa ‘izaa massan-naasa zurrun da-‘aw Rabbahum-muniebiena ‘ilayhi summa izaaa ‘azaaqahum-minhu Rahmatan ‘izaa fariequm-minhum-bi–Rabbihim yusjrikoen,-
33 En wanneer onheil de mensen kwelt, dan roepen zij hun Heer aan en keren zich tot Hem, en wanneer Hij hen dan laat proeven van Zijn genade, zie! Een aantal van hen begint (anderen) aan hun Heer gelijk te stellen.
34 Liyakfoeroe bimaaa ‘aataynaahum! Fatamatta-‘oe fasawfa ta’-lamoen.
34 Zodat zij zich ondankbaar tonen voor wat Wij hen gegeven hebben. Dus vermaak jullie een tijdje – jullie zullen het snel te weten komen.
35 ‘Am ‘anzalnaa ‘alayhim Sultaanan-fahuwa , yatakallamu bimaa kaanoe bihie yusjrikoen?
35 Of hebben Wij hen een gezag gezonden, dat spreekt over datgene wat zij aan Hem gelijkstellen?a
36 Wa ‘izaaa ‘azaqnannaasa Rahmatan-farihoe bihaa : wa in-tusibhum sayyi-‘atum-bimaa qaddamat aydiehim ‘izaa hum yaqnatoen!
36 En wanneer Wij mensen laten proeven van genade, verheugen zij zich hierin, en wanneer een kwaad hen overvalt door wat hun handen reeds eerder hebben gewrocht, zie! Zij wanhopen.
37 ‘Awalam yaraw ‘annallaaha yabsutur-rizqa limany-yasjaa-‘u wa yaqdir? ‘Inna fie zaalika la-‘Aayaatil -liqawminy-yu’-minoen.
37 Zien zij niet dat Allāh de voorziening vergroot en (haar) beperkt voor wie het Hem behaagt? Zeker schuilen hierin tekenen voor een volk dat gelooft.
38 Fa-‘aati zal-qurbaa haqqahoe wal-miskiena wabnas-sabiel. Zaalika gayrul-lillaziena yuriedoena Wadjhallaahi wa ‘ulaaa-‘ika humul–Muflihoen.
38 Dus geef de naaste verwant wat hem toekomt, en de behoeftige en de reiziger. Dit is het beste voor degenen die Allāh’s genoegen wensen, en dit zijn degenen die succesvol zijn.a
39 Wa maaa ‘aataytum-mir–Ribal-liyarbuwa fie ‘amwaalin-naasi falaa yarboe ‘indallaah; wa maaa ‘aataytum-min Zakaatin-turiedoena Wadjhallaahi fa-‘ulaaa-‘ika humulmud-‘ifoen.
39 En wat jullie ook uitzetten tegen woekerrente, zodat het het menselijk bezit kan vergroten, het vergroot niet bij Allāh; en wat jullie geven aan liefdadigheid, op zoek naar Allāh’s genoegen – zij zullen het veelvoudige krijgen.a
40 ‘Allaahullazie galaqakum summa razaqakum summa yumietukum summa yuhyiekum. Hal min Sju- rakaaa-‘ikum-manj-yaf-‘alu min zaalikum-min-sjay-? Subhaanahoe wa ta-‘aalaa ‘ammaa yusjrikoen!
40 Allāh is Hij Die jullie schiep, dan onderhoudt Hij jullie, dan doet Hij jullie sterven, dan brengt Hij jullie tot leven. Is er één van jullie afgoden die iets hiervan doet? Glorie is aan Hem, en verheven is Hij boven wat zij (aan Hem) gelijkstellen!
——————————————————————————————————————————————————————————
28a. Als de meester en de slaaf niet gelijk zijn, hoe kunnen wezenloze voorwerpen die deel uitmaken van Zijn schepping, zoals stenen, gelijk zijn aan de Schepper Die de Intelligente Oorzaak en Bestuurder van alles is?
30a. Volgens dit vers is de Islām de natuurlijke religie van de mens. De menselijke aard getuigt van de waarheid van de religie. Haar fundamentele principes, de Eenheid en allesomvattende voorzienigheid van Allāh, de universaliteit van de Goddelijke openbaring en de verantwoordelijkheid voor alle daden in een leven na de dood, worden door alle religies en alle naties erkend. Het is deze wereldwijde erkenning, die duidelijk bewijst dat het juist de aard van de mens is die getuigt van de waarheid van deze principes. De Islām verwijdert alle beperkingen op deze drie fundamentele doctrines van de religie van de mensheid, en geeft hen net zo’n brede betekenis als de mensheid zelf. Geen andere religie ter wereld heeft er aanspraak op gemaakt de natuurlijke religie van de mens te zijn. Er is een uitspraak van de Heilige Profeet (s.a.w.) die op hetzelfde neerkomt: “Ieder kind dat geboren wordt past zich aan aan de ware religie (lett., menselijke aard), daarna maken zijn ouders hem een jood of een christen of een magiër, zoals een beest geboren wordt met al zijn ledematen (of zonder gebrek); zien jullie ze kreupel en verminkt geboren worden?” Vervolgens herhaalde hij (ter ondersteuning van wat hij zei): “De natuur die door Allāh is gemaakt waarin Hij de mensen heeft geschapen; Allāh’s schepping is niet te veranderen. Dat is de juiste religie” (B. 23:93). Zie 35:1a voor de betekenis van fitrah. Naar het andere fundamentele principe van de natuurlijke religie van de mens wordt in vv. 38, 39 verwezen.
35a. Van geen enkele profeet kan aangetoond worden dat hij een openbaring heeft ontvangen waarin schepselen gelijk worden gesteld aan de Schepper. Iedere dergelijke doctrine wordt verworpen omdat het, naast het feit dat het tegen de getuigenis van de menselijke aard en rede ingaat, niet ondersteund wordt door enige openbaring.
38a. Liefdadigheid aan de mens is de praktische uitkomst van de leer van broederschap, wat één van de twee grondslagen is van de natuurlijke religie van de mens. Aangezien de Islām de leer van broederschap heeft omgezet tot een praktische leer, wordt er in de Qoer-ān altijd aan gerefereerd met woorden die de mens opdragen liefdadig tegenover zijn medemens te zijn.
39a. Dit vers legt de nadruk op de leer van liefdadigheid voor de medemens. Het stelt dat er mensen zijn die proberen hun rijkdom te vergroten door rente te vergaren over geld, d.w.z. zij zoeken een toename van hun rijkdom ten koste van het bezit van anderen. Een moeslim zou een toename van zijn rijkdom moeten zoeken door het weg te geven uit naam van Allāh, om zo zijn medemens te helpen.
PARAGRAAF 5: Een hervorming
41 Zaharal-fasaadu fil-barri wal-bahri bimaa kasabat ‘aydin-naasi liyuzieqahum ba-dallazie ‘amiloe la-‘allahum yardji-‘oen.
41 Currupte heeft de kop opgestoken te land en te zee, vanwege wat er is gewrocht door menselijke handen, opdat Hij hen mag laten proeven van een deel van wat zij hebben gedaan, opdat zij terug mogen keren.a
42 Qul sieroe fil-‘ardi fanzuroe kayfa kaana ‘Aaqibatullaziena min-qabl. Kaana aksaruhum-musjrikien.
42 Zeg: Reis door het land, en zie dan wat het einde was van degenen eertijds! De meeste van hen waren polytheïsten.a
43 Fa-‘aqim wadjhaka lid–Dienil–Qayyimi min-kabli ‘anyya’-tiya yawmul-laa maradda lahoe minallaahi Yawma-‘iznyyas-sadda-‘oen.
43 En wend je dan oprecht tot de juiste religie er van Allāh de dag komt die niet afgewend kan worden: op die dag zullen zij worden gescheiden.
44 Man-kafara fa-‘alayhi kufruh: wa man ‘amila saalihanfali-‘anfusihim yamhadoen :
44 Wie niet gelooft zal verantwoordelijk zijn voor zijn ongeloof; en wie er goeddoen, bereiden (het goede) voor hun eigen zielen,
45 Liyadj-ziyallaziena ‘aamanoe wa amilus-saalihaati min–Fadlih. Innahoe laa yuhibbul-kaafirien.
45 Zodat Hij degenen die geloven en goeddoen kan belonen uit Zijn goedertierenheid. Waarlijk heeft Hij de ongelovigen niet lief.
46 Wa min ‘Aayaatihie ‘anyyursilar-riyaaha mubasjsjiraatinwwa liyuzieqakummir–Rahmatihie wa litadj-riyalfulku bi–‘Amrihie wa litabtagoe min–Fadlihie wa la-‘allakum tasjkuroen.
46 En een van Zijn tekenen is deze, dat Hij de winden stuurt met goed nieuws, en dat Hij jullie laat proeven van Zijn genade, en dat de schepen zullen glijden door Zijn bevel, en dat jullie Zijn goedgunstigheid mogen zoeken, en dat jullie dankbaar mogen zijn.a
47 Wa laqad ‘arsalnaa minqablika rusulan ‘ilaa qawmihim fadjaaa-‘oehum-bil-bayyinaati fantaqam- naa minallaziena adjramoe: wa kaana haqqan ‘alaynaa nasrul–Mu’-minien.
47 En zeker stuurden Wij vóór jou boodschappers tot hun volk, dus zij kwamen tot hen met duidelijke argumenten, dan straften Wij degenen die schuldig waren. En het is immer aan Ons de gelovigen te helpen.
48 ‘Allaahullazie yursilurriyaaha fatusieru sahaaban fayabsutuhoe fissamaaa-‘i kayfa yasjaaa-‘u wa yadj-‘aluhoe kisafan fataral-wadqa yagrudju min gilaalih: fa izaaa ‘asaaba bihie many-yasjaaa-‘u min ‘ibaadihie ‘izaa hum yastabsjiroen!-
48 Allāh is Hij Die de winden stuurt, dus zij verheffen een wolk, dan spreidt Hij deze in de hemel zoals het Hem behaagt, en Hij breekt haar zodat jullie de regen uit haar binnenste tevoorschijn zien komen; dan, wanneer Hij ervoor zorgt dat het neervalt op wie van Zijn dienaren het Hem behaagt, zie! Zij verheugen zich –
49 Wa ‘in-kaanoe min-qabli ‘any-yunazzala ‘alayhim-min-qablihie la-mublisien!
49 Hoewel zij hiervoor, voordat het op hen werd neergezonden, zeker wanhoopten.
50 Fanzur ‘ilaaa ‘aasaari Rahmatillaahi kayfa yuhyil-‘arda ba’-da mawtihaa! ‘Inna Zaalika la–Muhyil-mawtaa: wa Huwa ‘alaa kulli sjay-‘in–Qadier.
50 Kijk dan naar de tekenen van Allāh’s genade, hoe Hij leven geeft aan de aarde na haar dood. Waarlijk is Hij de Opwekker van de doden; en Hij is de Bezitter van macht over alle dingen.
51 Wa la-‘in arsalnaa riehanfara-‘awhu musfarral-lazalloe mim-ba’-dihie yakfuroen!
51 En als Wij een wind sturen en zij het geel zien, dan zouden zij daarna zeker volharden in hun ongeloof.a
52 Fa-‘inaka laa tusmi-‘ulmawtaa wa laa tusmi-‘us-summad-du-‘aaa-‘a izaa wallaw mudbirien.
52 Dus waarlijk kan jij de doden niet laten horen, noch kan jij de doven de roep laten horen, wanneer zij zich afkeren en zich terugtrekken.
53 Wa maaa ‘anta bihaadil-‘umyi ‘an-zalaalatihim: ‘in tusmi-‘u ‘illaa many-yu’-minu bi-‘Aayaatinaa fahum-Muslimoen.
53 Noch kan jij de blinden wegleiden uit hun dwaling. Jij kan niemand laten horen, behalve degenen die geloven in Onze boodschap, dus onderwerpen zij zich.
——————————————————————————————————————————————————————————
41a. De geschiedenis getuigt van de waarheid van deze woorden. Voor de komst van de Heilige Profeet (s.a.w.) kwam corrupte in alle landen van de wereld voor. De zee kan hier staan voor de eilanden. Er heerste duisternis in alle landen van de wereld, die zowel het geloof als de daden van de mensen beϊnvloedde. Het Judaϊsme, Hindoeϊsme, Boeddhisme, Confucianisme en Zoroastrianisme hadden al lang geen gezond effect meer op de levens van hun aanhangers. De volgelingen van deze religies waren niet alleen opgehouden met het in de praktijk brengen van deugd, maar, het ergst van alles, zij begonnen ondeugd als deugd te zien en velen van hen schreven onbeschaamde en amorele gebruiken toe aan hun sagen en goden. Het Christendom, dat de jongste was van de religies van de wereld, had ook haar zuiverheid verloren. “Het Christendom van de zevende eeuw was zelf vervallen en corrupt”, luidt Muirs oordeel. Zulke wijdverbreide corruptie was nooit eerder voorgekomen in de wereldgeschiedenis. Een recente schrijver, J.H. Denison, schrijft in Emotion as the Basis of Civilization: “In de vijfde en zesde eeuw, stond de beschaafde wereld aan de rand van chaos. De oude emotionele culturen, die beschaving mogelijk hadden gemaakt omdat ze aan de mens een gevoel van eenheid en respect voor hun leiders hadden gegeven, waren ingestort, en niets anders werd geschikt bevonden om hun plaats in te nemen… Het leek toen alsof de grote beschaving die er vierduizend jaar over had gedaan om te ontstaan op het punt stond uiteen te vallen, en dat de mensheid waarschijnlijk zou terugkeren tot dat stadium van barbarisme waarin iedere stam en groepering zich keerde tegen de andere en recht en orde onbekend waren … Beschaving als een reusachtige boom waarvan het gebladerte de wereld overspande .. wankelde … rottend tot aan de wortels” (pp. 265–268). En hij voegt er dan aan toe, sprekend over Arabië: “Het was tussen deze mensen dat de man geboren werd die de hele bekende wereld van het oosten en zuiden moest verenigen” (p. 260).
Met het licht van de Islām en door middel van de toorts der kennis en beschaving die in Arabiė werd aangestoken, brak er niet alleen een nieuw tijdperk aan voor Arabië, maar ook voor andere landen. Europa bleef het langst in duisternis, en pas nadat de toorts van kennis door de moeslims in Spanje was aangestoken, volgden de Renaissance en de Reformatie.
42a. De leer van de Eenheid was door alle naties vergeten. Zelfs de joden onderwierpen zich aan de beslissingen van hun wijze mannen op een wijze die men alleen aan Allāh verplicht was. Dat het Christendom al lang daarvoor de leer van de Eenheid had opgegeven hoeft niet vermeld te worden.
46a. Het vers vestigt de aandacht op de verandering die op het schiereiland reeds had plaatsgevonden. Dit was een duidelijke aanwijzing voor de machtige hervorming die uiteindelijk tot stand gebracht zou worden.
51a. Het verwijst in dit vers naar de zadenproductie. Dit wordt bedoeld met de uitdrukking “leven geeft aan de aarde” in het voorgaande vers. De betekenis is, dat de zadenproductie geel kan worden, of weggeblazen kan worden door een windstoot. Er wordt gezinspeeld op de rampen die een slag zouden toedienen aan de plannen van de ongelovigen. Het verwijst ook naar hun volharding in ongeloof, ondanks de rampen die zij ondergaan.
PARAGRAAF 6: Omverwerping van tegenstand
54 ‘Allahullazie galaqakummin-du’-fin-summa dja-‘ala mim-ba’-di du’-fin-quwwatan-summa dja-‘ala mim-ba’-di quwwatin-du’-fanwwa sjaybah: yagluqu maa yasjaaa-‘u wa Huwal-‘Aliemul–Qadier.
54 Allāh is Diegene Die jullie heeft geschapen uit een zwakke toestand, daarna gaf Hij kracht na zwakte, daarna beval Hij zwakte en grijs haar na kracht.a Hij schept wat Hem behaagt, en Hij is de Wetende, de Machtige.
55 Wa Yawma taqoemus–Saa-‘atu yuqsimul-mudjrimoena maa labisoe gayra saa-‘ah: kazaalika kaanoe yu’-fakoen!
55 En de dag dat het Uur komt zullen de schuldigen zweren: Zij vertoefden niet langer dan een uur. Zo zijn zij altijd afgewend.
56 Wa qaalallaziena ‘oetul-‘ilma wal-‘imaana laqad labistum fie Kitaabillaahi ‘ilaa Yawmil–Ba’-si, fahaazaa Yawmul–Ba’-si wa laa-kinnakum kuntum laa ta’-lamoen!
56 En degenen aan wie kennis en geloof zijn gegeven, zullen zeggen: Zeker vertoefden jullie, zoals bevolen door Allāh, tot aan de dag van Opstanding – dus dit is de dag van de Opstanding – maar jullie wisten dit niet.
57 Fa–Yawma-‘izil-laa yanfa-‘ullaziena zalamoe ma’-ziratuhum wa laa hum yusta’-taboen.
57 Dus op die dag zullen degenen die onrechtvaardig waren geen baat hebben bij hun verontschuldiging, noch zullen zij welwillend worden bejegend.
58 Wa laqad zarabnaa linnaasi fie haazal-QUR-‘AANI min kulli masal: wa la-‘in-dji’-tahum-bi-‘ Aayaatil-laya-qoelannallaziena kafaroe ‘in antoem ‘illaa mubtiloen.
58 En zeker hebben Wij allerlei verschillende parabels voor de mens naar voren gebracht in deze Qoer-ān. En als jij hen een teken brengt, dan zouden de ongelovigen zeker zeggen: Jullie zijn niets anders dan bedriegers.
59 Kazaalika yatba-‘ullaahu ‘alaa quloebillaziena laa ya’-lamoen.
59 Zo verzegelt Allāh de harten van degenen die niet weten.a
60 Fasbir ‘inna wa’-dallaahi haqqunwwa laa yasta-giffannakallaziena laa yoeqinoen.
60 Dus wees geduldig; de belofte van Allāh is waarlijk waar; en laat degenen die geen zekerheid hebben jou niet verontrusten.
——————————————————————————————————————————————————————————
54a. Dit is een diepere verwijzing naar de wet van de opkomst, groei en aftakeling van naties.
59a. Zoals het voorgaande vers laat zien, verwijst de verzegeling van harten door Allāh in werkelijkheid naar hun eigen volharding in ongeloof en slechtheid.
——————————————————————————————————————————————————————————